Jeremiah 17:16-18

Jeremia's pleidooi voor rechtvaardiging

Jeremia weet waar genezing te vinden is: bij de HEERE (Jr 17:14). Hij weet ook waar verlossing te vinden is: eveneens bij de HEERE. Het gaat om ondersteuning en bescherming. Hij wil genezen worden van zijn twijfels en moedeloosheid en de neiging zijn dienst op te geven. Hij is verwond in zijn geest door de voortdurende tegenstand en de verwerping van zijn prediking. De verlossing waar hij om vraagt heeft te maken met gered worden uit de macht van vijanden en hun plannen om hem om te brengen en bewaard te worden voor Gods koninkrijk. Uit dit gebed spreekt zijn vertrouwen op de HEERE, want hij weet dat alleen de HEERE kan doen wat hij vraagt (vgl. 2Tm 4:18).

Hij baseert zijn gebed op het feit dat de HEERE zijn lofzang is. Zijn ziekte en ellende lijken te worden veroorzaakt door de bespottingen van het volk dat Gods Woord, dat hij nu al tweeëntwintig jaar predikt, toch niet uitkomt (Jr 17:15; vgl. Js 5:19; Am 6:3). Dat kan gaan knagen, want spotters weten niet van ophouden. En het zal nog achttien jaar zo doorgaan. De valse profeten hebben tot nu nog steeds gelijk gehad en de spotters ook. Die spotters is de mond niet gestopt hoewel het woord van Jeremia toch is uitgekomen. Spotters weten niet van ophouden en zijn ook niet te overtuigen door de duidelijkste bewijzen van de waarheid van Gods Woord. Spotters zullen er altijd zijn, ze zijn er ook vandaag (2Pt 3:3-4).

Jeremia doet een beroep op zijn oprechtheid, dat hij toch niet anders heeft gedaan dan de HEERE tegen hem heeft gezegd en dat het in overeenstemming met Zijn hart was (Jr 17:16). Hij is de herder geweest die de HEERE heeft gewild dat hij zou zijn en is daarvoor achter Hem aangegaan. Dat betekent dat een herder de weg niet zelf hoeft te zoeken, maar er genoeg aan heeft de grote Herder van de schapen te volgen. We zien dan het mooie beeld van de grote Herder met daarachter de volgende herders met daar weer achter de schapen.

De liefde voor zijn volk is steeds zijn motief geweest bij zijn prediking over het aanstaande oordeel. Er is geen enkele vreugde geweest bij het aankondigen van die onheilsdag. Alles wat hij heeft gesproken, heeft hij gesproken in het bewustzijn van Gods aanwezigheid. Wat over zijn lippen is gekomen, is uit de tegenwoordigheid van God gekomen en is dan ook helemaal overeengekomen met wat hij van de HEERE heeft gehoord. We zien dat ook bij Paulus (2Ko 2:17).

Alles mag een verschrikking voor Jeremia zijn en iedereen mag tegen hem zijn, als de HEERE het maar niet is (Jr 17:17; vgl. Jb 6:4). Het zou een verschrikking voor hem zijn als de HEERE hem zou verlaten of Zich voor hem zou verbergen. Dat zou onverdraaglijk zijn. De HEERE is immers zijn toevlucht op een dag van onheil.

Hij vraagt dat zijn vervolgers zal overkomen wat hij niet voor zichzelf wenst: beschaming en ontsteltenis (Jr 17:18). Zijn vervolgers houden geen rekening met de HEERE, hij wel. Daarom vraagt hij om Gods ingrijpen, dat Hij hen oordeelt. Dat past bij de tijd waarin Jeremia leeft. De dubbele verbreking waar Jeremia om vraagt, betekent zoveel als vragen of de HEERE de vijanden met wortel en tak uitroeit en dat het vooruitzicht daarvan hen nu al in verwarring brengt en krachteloos maakt.

Copyright information for DutKingComments