Jeremiah 17:7-8

De weg van vloek en zegen

In deze verzen vergelijkt Jeremia de weg van de goddeloze met de weg van de Godvrezende. Hij stelt de vloek en de zegen – en daarmee de dood en het leven – tegenover elkaar. Juda heeft zich tot de valse goden gewend en bij buitenlandse machten bescherming gezocht (Jr 17:5). Het gaat hier om het vertrouwen stellen op bondgenootschappen met Assyrië, Babel en Egypte (Js 31:1-3), al naar gelang de situatie dat vraagt. Juda is “de man die vertrouwt op een mens”, dat is de zwakke, vergankelijke, sterfelijke mens (Js 40:6). Hij is ook iemand die “een schepsel tot zijn arm stelt”, dat wil zeggen zijn kracht zoekt bij het maaksel en niet bij de Maker (vgl. Ps 56:5). Dat gebeurt omdat hun hart van de HEERE is afgeweken. Hun hart is niet op Hem gericht.

Als ons hart niet op de Heer is gericht, zullen ook wij in de valstrik van ‘menselijke verwachtingen’ terechtkomen. Dat gebeurt als we bij problemen ons vertrouwen stellen op mensen en niet op de Heer. Dat kan zijn bijvoorbeeld bij ziekte, financiële zorgen, huwelijksproblemen, vormen van verslaving, werkeloosheid. Jeremia noemt deze valstrik een vloek en een afwijken van de HEERE. Het slechte kenmerk van de valstrik van de menselijke verwachtingen is, dat het God buiten ons denken sluit.

Wie zijn verwachting op mensen vestigt en niet op de Heer, zal blind zijn voor het goede dat er aankomt (Jr 17:6). Er gaat niets van hem uit en er is niets wat hem tot bloei brengt. Zijn toestand is dor en hopeloos. Omdat het hart arglistig is (Jr 17:9), kiest de mens ervoor als een kale struik op de droogste plekken te verkeren in de mening dat het daar goed toeven is. Maar het is onmogelijk om los van de bron van levend water vrucht voort te brengen en het goede te zien. Door het bedrieglijke hart worden de fata morgana’s van de wereld voor werkelijkheid gehouden.

De man die zijn vertrouwen op de HEERE stelt (Jr 17:7a), ja, wat meer is, van wie de HEERE Zelf zijn vertrouwen is (Jr 17:7b), bevindt zich in een totaal andere toestand. Hij is bij de Bron en krijgt daaruit zijn kracht om te groeien (Jr 17:8; Ps 1:3). Hij merkt het niet als er kwaad komt, want dat deert hem niet. Hij blijft frisheid uitstralen en vrucht dragen, zelfs al komt er een periode van droogte, want de wortels zijn nog steeds in verbinding met de Bron.

Er is in het woordgebruik in Jr 17:6 en Jr 17:8 een opmerkelijke overeenkomst die tegelijk een scherpe tegenstelling vormt. De uitdrukkingen “het niet ziet” (Jr 17:6) en “merkt het niet” (Jr 17:8) zijn hetzelfde woord. In het verband waarin deze woorden worden gebruikt, zien we dat wie van de HEERE afwijkt, ongevoelig is voor het goede en dat wie op de HEERE vertrouwt, ongevoelig is voor hitte en droogte omdat hij zijn wortels bij de waterloop laat uitlopen.

Copyright information for DutKingComments