Jeremiah 18:23

Het pleidooi van Jeremia

De mensen van Juda roepen elkaar ertoe op geen acht te slaan op de woorden van Jeremia (Jr 18:18). Nu vraagt Jeremia de HEERE om acht te slaan op hem door te luisteren naar de stem van wie hem aanklagen (Jr 18:19). Hij legt zijn zaak aan de HEERE voor. Het kwaad dat tegen hem wordt beraamd, kan de HEERE toch niet met goed vergelden (Jr 18:20)?

Dat zijn tegenstanders zijn kwaad zoeken, blijkt wel uit het feit dat zij een kuil hebben gegraven voor zijn ziel. Dat wil zeggen dat ze hem geestelijk kapot willen maken, zodat hij zijn dienst opgeeft. Maar hij staat toch in dienst van de HEERE en zijn dienst is toch dat hij het goede voor hen spreekt en het goede voor hen zoekt door Zijn grimmigheid van hen af te wenden?

Als de zaak er zo voorstaat en zij in zijn persoon het goede van zich werpen, moet hij tegen het volk pleiten. Ze verdienen het niet dat ze als volk groeien (Jr 18:21). Kinderen moeten omkomen van honger of door het zwaard. De vrouwen moeten hun kostbaarste bezit kwijtraken. Ze moeten ook weduwen worden, want hun mannen moeten sneuvelen. Ook de jongemannen, de hoop van de natie, moeten door het zwaard vallen.

De veilige woonomgeving, de huizen, moeten plaatsen van angst en verschrikking worden door het plotseling binnendringen van een roversbende (Jr 18:22). Die roversbende moet door de HEERE worden gestuurd. Het moet allemaal over hen komen omdat ze erop uit zijn Jeremia in een kuil en strikken te vangen, om hem zijn vrijheid om te prediken te ontnemen (Ps 141:9-10).

Jeremia weet dat de HEERE al de beraadslagingen van zijn vijanden kent om hem te doden (Jr 18:23). Hij hoeft niet zelf zijn recht te zoeken, maar kan het in de hand van de HEERE leggen. Hij stelt Hem ook de eis van het recht voor, omdat hij Zijn recht kent. Het gaat er niet om dat hij wraak zoekt voor wat hemzelf is aangedaan. Het gaat om de oneer die de HEERE is aangedaan.

Wat hij vraagt, is in overeenstemming met de tijd waarin hij leeft. Als er een dergelijke hardnekkige weerstand tegen het Woord van God is, kan er geen verzoening van de ongerechtigheid plaatsvinden en kan de zonde niet worden uitgedelgd van voor Gods aangezicht. Zulke mensen kunnen voor Gods aangezicht niet blijven staan. Jeremia vraagt de HEERE zo met hen te doen “in de tijd van Uw toorn”, waarmee hij de tijd van de uitoefening van het oordeel aan Hem overlaat.

Als Jeremia ons te hard overkomt in zijn oordeel over het kwaad, komt dat misschien wel omdat wij niet hard genoeg over het kwaad oordelen dat ons vandaag omgeeft. Dankzij de media zien wij vandaag de dag zoveel kwaad en zonde, zonder dat er iets aan gedaan wordt, dat we geneigd zijn het als een normaal deel van het leven te zien. Steeds vaker en op steeds meer terreinen wordt het kwaad goed genoemd. We wennen er zozeer aan, dat we geen gevoelens van afschuw meer hebben of die alleen hebben over de allergrofste vormen ervan. We mogen wel ernstig bidden dat de Heer ons ervoor bewaart aan het kwaad te wennen.

Copyright information for DutKingComments