Jeremiah 18:4

Inleiding

Jeremia 18-20 horen bij elkaar. In deze hoofdstukken hebben we beeldend onderwijs over een pottenbakker en zijn werkstuk, een pot. Deze beeldspraak wordt vaker in de Schrift gebruikt (Js 29:16; Js 64:8; Rm 9:21).

De boodschap van de pottenbakker

Jeremia krijgt een opdracht van de HEERE door het woord dat tot hem komt (Jr 18:1). Hij wordt naar het huis van de pottenbakker gestuurd. Dat huis ligt in de laagte, want hij moet daarheen afdalen. Het is niet het huis van een pottenbakker, maar van de pottenbakker. Het is een bepaald, bij Jeremia bekend huis. Er zijn pottenbakkers in dienst van de koning. Zij genieten zijn bescherming. In het huis waar het gezag van de koning is en zijn bescherming genoten wordt, worden potten gemaakt (1Kr 4:22-23). Pottenbakkers staan in die tijd in hoog aanzien.

In het huis van de pottenbakker zal de HEERE Jeremia Zijn woorden doen horen (Jr 18:2). Jeremia gehoorzaamt en gaat naar het huis van de pottenbakker. Als hij daar is, beschrijft hij wat hij ziet (Jr 18:3). Voordat hij de woorden van de HEERE te horen krijgt, neemt hij eerst goed in zich op wat hij ziet. Het is waarschijnlijk dat Jeremia wel weet hoe een pottenbakker werkt. Toch moet hij van dichtbij het werk zien gebeuren en zijn geest ermee vullen, opdat hij vanuit een hernieuwde kennismaking ermee zijn boodschap kan brengen. Zo moeten wij ook steeds fris zijn in de toepassing van de dagelijkse dingen als we de boodschap van Gods Woord brengen.

Hij ziet de pottenbakker bezig met het maken van een werkstuk op de draaischijven. Dat zijn twee schijven die door een spil met elkaar verbonden zijn. Ze worden in beweging gezet door met de voet de onderste draaischijf in beweging te zetten. Op de bovenste draaischijf, die gelijk meedraait, wordt een klomp klei bewerkt.

Jeremia ziet de pottenbakker aan het werk. Hij ziet dat de pottenbakker een werkstuk aan het maken is. Dan beschrijft hij wat de pottenbakker doet met een pot die mislukt (Jr 18:4). De hand van de pottenbakker heeft de klei bewerkt, maar het resultaat is niet goed in zijn ogen. Hij gooit de klei niet weg, maar maakt van hetzelfde stuk klei een andere pot, die wel goed is in zijn ogen.

De pottenbakker werkt volgens een plan. Hem staat iets voor ogen om te maken dat beantwoordt aan het doel dat hij zich heeft gesteld. Als de pot daaraan niet beantwoordt, maakt hij van dezelfde klomp klei een andere pot. Dat is zijn vrijmacht als pottenbakker. Hij kan doen met de klei wat hij wil. Het gaat er niet om dat de pot niet mooi zou zijn, maar dat hij niet beantwoordt aan het doel.

De draaitafels kunnen we zien als de omstandigheden van ons leven. Daarmee vormt God, de grote Pottenbakker, ons. Wij zijn als het klei in Zijn hand. We kunnen vreugde of verdriet hebben, rijkdom of armoede, voorspoed of verlies. Het zijn allemaal aanrakingen van Zijn hand waardoor wij worden gevormd. Verdriet is de druk van Zijn hand, zodat Hij met ons tot Zijn doel komt. Zo worden wij als aarden vaten gevormd (2Ko 4:7-8).

Als Jeremia de pottenbakker bezig heeft gezien en heeft opgemerkt wat hij met de klei doet als de pot is mislukt, komt het woord van de HEERE tot hem (Jr 18:5). De HEERE spreekt door Jeremia Israël rechtstreeks aan. In wat Hij zegt, blijkt Zijn onbetwistbaar recht op en Zijn onweerstaanbare macht over volken en koninkrijken (vgl. Jb 12:23; vgl. Js 40:15).

Hij wijst erop dat Hij als de soevereine Formeerder met hen kan doen wat de pottenbakker met de pot heeft gedaan (Jr 18:6; (Js 64:8; Js 29:16; Js 45:9; Rm 9:20-23). Israël is in Zijn hand zoals de klei is in de hand van de pottenbakker (vgl. Jb 10:9). De hoofdgedachte is dat de pottenbakker volkomen macht over de klei heeft. Ook zien we hier zowel de soevereiniteit van God als de verantwoordelijkheid van de mens. Wij, mensen, kunnen die twee niet combineren, God wel.

Wij dwalen als we menen dat alles in Gods plan onwrikbaar vastligt. Hij kan op een voornemen terugkomen als Hem daartoe aanleiding wordt gegeven. Zo zegt Hij tegen de zondaar dat Zijn toorn op hem rust. Maar als de zondaar zich bekeert, wendt Hij Zijn toorn van hem af. Hij is ook een God Die Zich laat verbidden en daardoor tot een verandering van Zijn oorspronkelijk voornemen komt.

Wij dwalen echter ook als we menen dat er niets vastligt bij God en dat Hij Zich door de actuele situatie laat leiden. Hij heeft over alles controle en niets loopt Hem uit de hand. We moeten God laten zijn Wie Hij is: God; en wij moeten ons bewust blijven wie wij zijn: nietige schepseltjes die God niet ter verantwoording kunnen roepen (Rm 9:19-21).

Het voorbeeld van de pottenbakker betekent niet dat de HEERE niet kundig te werk is gegaan. Israël is niet een mislukte pot omdat de HEERE een onbekwame pottenbakker is. De klei is ondeugdelijk geworden. De pot is goed uit Zijn hand voortgekomen, maar is in opstand tegen zijn Maker gekomen. We moeten het beeld niet doortrekken en zeggen dat het volk net als de klei passief is. Door bekering kan een mens een nieuwe pot worden.

Daarom moet de HEERE over dat volk en dat koninkrijk, dat is Israël, de uitspraak doen dat Hij het zal wegrukken en afbreken en doen ondergaan (Jr 18:7). Israël is afgeweken van de HEERE en beantwoordt niet meer aan Zijn doel. Er is echter een weg terug, er is een manier om weer een pot te worden die aan Zijn doel beantwoordt en dat is de weg van bekering (Jr 18:8; vgl. 2Kr 7:14).

Als het volk zich bekeert, zal de HEERE afzien van het kwaad dat Hij het denkt aan te doen. Dan zal de Maker van gedachten veranderen en dat volk en koninkrijk bouwen en planten (Jr 18:9). Dan maakt Hij van datzelfde stuk klei een pot tot Zijn eer. Zo spaart Hij Ninevé als de stad zich bekeert, nadat Hij haar het oordeel heeft laten aankondigen. Maar doet het volk wat kwaad is in Zijn ogen door niet te luisteren naar Zijn stem, dan zal dat goede niet komen (Jr 18:10).

Het huis van de pottenbakker is voor Jeremia een huis van troost. Hij ziet daar in beeld wat de HEERE met Israël zal doen. Hij is ontmoedigd door wat hij heeft moeten aankondigen over Israël, maar nu krijgt hij te horen dat de HEERE van het mislukte Israël een andere pot kan maken die wel aan Zijn doel beantwoordt.

In Jr 18:11 komt de opdracht voor Jeremia in verbinding met wat hij heeft gezien en wat de HEERE daarover in verbinding met Israël heeft gezegd. Hij moet met een boodschap van de HEERE naar Juda en Jeruzalem gaan en hun vertellen van het onheil dat de HEERE tegen hen bereidt en het plan dat Hij tegen hen bedenkt. Het woord “bereid” is in het Hebreeuws jasar. Daarvan is het woord joser, dat is pottenbakker, afgeleid. De beeldspraak wordt in deze woorden voortgezet.

Op de aankondiging van het onheil moet Jeremia de oproep tot bekering laten volgen. Het volk moet zich van zijn slechte weg bekeren, daar niet verder op doorgaan, maar zich omdraaien naar God toe. Ze moeten hun bekering ook bewijzen door hun wegen en daden goed te maken, dat wil zeggen in hun wandel en handel gaan doen wat de HEERE van hen vraagt. Gods wil over Jeruzalem is een wil ten goede, tot heil. Hij wil niets liever dan dat zij zich bekeren, opdat Hij Zijn besluit van rampspoed en ellende niet hoeft uit te voeren. We horen hier waar het hart van God naar uitgaat.

De reactie van het volk is verbijsterend (Jr 18:12). Er is niet alleen onverschilligheid, maar een bewuste keus voor het kwaad (vgl. Jr 2:25; Jr 6:16). Ze wijzen Jeremia erop dat hij er niet op moet rekenen dat zij zich bekeren. Elke hoop daarop verklaren ze als zinloos. Ze hebben hun eigen plannen. De plannen van God interesseren hen niet. Het volk leeft voor zichzelf en overeenkomstig hun eigen verharde, boosaardige hart. Voor een volk met een dergelijke houding is er inderdaad geen hoop.

Copyright information for DutKingComments