‏ Jeremiah 2:28

Laat Israëls afgoden hen maar verlossen

De tijd zal komen dat het volk vanwege de handelwijze van zijn politieke en geestelijke leiders beschaamd zal staan (Jr 2:26). Het wordt vergeleken met een dief die betrapt wordt. Iemand die ergens inbreekt en dan betrapt wordt, schaamt zich diep. Op dezelfde wijze zal het huis van Israël beschaamd staan als ze zullen worden geconfronteerd met hun weerzinwekkende gedrag. Het is niet de schaamte om hun schaamteloze gedrag, maar omdat ze ontdekt zijn.

Ze vertrouwen op hout en steen als hun verwekkers en verzorgers (Jr 2:27). Het toekennen van leven gevende en leven onderhoudende eigenschappen aan levenloze materie gaat nog een stap verder dan de afgoderij zelf. Het laatste is een stellen van een schepsel boven de Schepper. Aan die dode afgoden nog eens hun oorsprong toeschrijven is een ongekende verachting van de HEERE. Ze keren Hem daarmee de nek toe als een symbool van de trotse hardnekkigheid waarmee ze Hem aan de kant schuiven en de afgoden dienen.

Als er echter tijden van nood komen, roepen ze tot de HEERE, of Hij maar wil opstaan en hen verlost. Maar dan zal Hij hen naar hun eigen gemaakte goden verwijzen (Jr 2:28; vgl. Ri 10:14). Die moeten hen maar verlossen. Daar hebben ze toch zo’n goede band mee, die zorgen toch zo goed voor hen? En het zijn er ook nog niet weinigen ook. Ze zijn door het hele land te vinden. Het land is er om zo te zeggen van vergeven. Die talloze goden moeten toch wel in staat zijn hen te helpen.

Copyright information for DutKingComments