Jeremiah 21:7

Inleiding

Hier begint een nieuw deel van het boek. We zijn hier in de regering van Zedekia, de laatste koning van Juda. Na Jeremia 1 wordt Zedekia hier weer voor het eerst genoemd (Jr 1:1; Jr 21:1). In de volgende hoofdstukken horen we regelmatig van hem. Hij is een goddeloze man, maar ook iemand die toch een boodschap van de HEERE wil. Het is de tijd dat de koning van Babel de stad al heeft belegerd.

Het gezantschap van Zedekia

Jeremia krijgt bezoek van twee priesters, Pashur en Zefanja (Jr 21:1). Zedekia heeft hen naar hem toe gestuurd. Mogelijk is dat een bemoediging voor Jeremia, die zo diep in de put zit, dat hij toch in elk geval voor Zedekia een echte profeet van de HEERE is. Zedekia wil dat Jeremia de HEERE voor hem raadpleegt, dat wil zeggen voor hem bidt (Jr 21:2). Hij is in het nauw gebracht door Nebukadnezar en wil nu van de HEERE uitkomst. De naam van Nebukadnezar, – hier als Nebukadrezar geschreven – wordt hier voor de eerste keer vermeld.

Zedekia wil dat de HEERE een wonder voor hem doet, ofwel hem op wonderlijke wijze bevrijdt. Hij weet dat de HEERE al veel wonderen in het verleden heeft gedaan, zoals bij zijn voorvader Hizkia die ook met een belegering te maken heeft gehad. Hizkia heeft toen ook een gezantschap naar een profeet gestuurd en is toen door de HEERE van zijn vijanden bevrijd (2Kr 32:20-21; Js 37:1-4; 36-37). Zou Hij het “misschien” nu ook willen doen en ten gunste van hen ervoor willen zorgen dat Nebukadnezar wegtrekt?

Hier hebben we een gebed van een goddeloze dat voor God een gruwel is en waar Hij niet naar luistert (Sp 28:9). Het is het soort bidden dat de farao van Mozes verlangt als hij hem vraagt om te bidden dat hij van de plagen verlost wordt waarmee de HEERE zijn land slaat (Ex 10:17). De kennis van Gods wonderen die Zedekia bezit, is een verstandelijke kennis en gaat niet samen met geloof in de God van de wonderen.

Jeremia zendt de beide mannen terug naar Zedekia met drie antwoorden, één voor Zedekia, één voor het volk en één voor het huis van David. Hij vertelt de twee mannen wat ze moeten zeggen (Jr 21:3). Het antwoord door de mond van Jeremia komt van “de HEERE, de God van Israël” (Jr 21:4). Het is niet het antwoord waarop ze hebben gehoopt, maar een herhaling van wat Zedekia al weet.

In dit antwoord horen we de HEERE vaak “Ik zal” zeggen. Hij zal de wapens die ze tegen de vijand gebruiken, maken tot wapens die zich tegen hen keren. Hij zal hen krachteloos maken tegen de vijand die nu nog buiten de muur van de stad ligt en Hij zal de vijand in het midden van de stad brengen. Ze zullen ervaren dat Hij Zelf tegen hen zal strijden (Jr 21:5). Nebukadnezar is niet de werkelijke vijand, maar de HEERE! Het moet een enorme schok voor Zedekia zijn dat te horen.

De HEERE strijdt tegen hem met toorn en grote verbolgenheid vanwege zijn afvalligheid en die van het volk. De “sterke hand” en de “uitgestrekte arm” die het volk eens hebben verlost (Dt 4:34; Dt 5:15; Dt 26:8), geven het volk nu over aan ellende, onderworpenheid en ballingschap. De HEERE heeft Zich in Zijn grimmigheid volkomen tegen Zijn volk gekeerd. In plaats van een wonder van uitredding ontlaadt zich de toorn van God. Deze boodschap staat in schril contrast met wat de valse profeten altijd hebben gezegd, die God altijd als de Helper van Israël hebben voorgesteld. Nu blijkt Hij hun Tegenstander te zijn.

De inwoners van de stad zullen niet alleen door het zwaard van de vijand sterven, maar ook door een pestziekte die Hij zal sturen (Jr 21:6). Mens en dier zullen erdoor worden getroffen. Wie na de voorgaande rampen nog in leven zijn, waaronder Zedekia en zijn dienaren, moeten niet menen dat ze aan Gods oordeel ontkomen zijn (Jr 21:7). De hand van Nebukadnezar is de hand van de vijand en is de hand van hen die hen naar het leven staan. Hij zal hen niet sparen, maar zonder medelijden door het zwaard doden. Ze hoeven geen ontferming te verwachten.

Copyright information for DutKingComments