Jeremiah 22:8

Inleiding

In Jeremia 22-23 geeft Jeremia ons een aantal profetieën die door hun inhoud aan elkaar verbonden zijn. Jeremia 22 gaat over de politieke leiders van het volk; Jeremia 23 gaat over de Messias in contrast met de valse geestelijke leiders. Zowel de politieke leiders, de koningen, als de geestelijke leiders, de profeten, met uitzondering van Jeremia en nog enkele andere, zijn verantwoordelijk voor de nationale ramp.

Vermaning tot gerechtigheid

Jeremia krijgt de opdracht om af te dalen naar het huis van de koning (Jr 22:1). Het is in tweeërlei opzicht een opmerkelijke opdracht. Het betekent dat het huis van de koning in een vervallen toestand is, in de laagte. Het betekent ook dat Jeremia zich onverschrokken in het hol van de leeuw moet begeven. Dat doet denken aan de houding van Elia tegenover Achab en die van Johannes de doper tegenover Herodes (1Kn 17:1; Mk 6:18). Hij moet gaan zonder door de koning ontboden te zijn, omdat de HEERE het zegt.

Hij moet het woord richten tot Zedekia en hem aanspreken in de volle verantwoordelijkheid van zijn positie als “koning van Juda” en als degene “die zit op de troon van David” (Jr 22:2). Ook allen die hem dienen en hem in die positie ondersteunen en zijn volk waarover hij regeert, moeten het woord van de HEERE horen. In korte, krachtige woorden wordt aan Zedekia en de zijnen voorgehouden wat de HEERE van hen verwacht (Jr 22:3). Het gaat erom dat zij recht doen en barmhartig zijn voor de sociaal zwakken en dat ze geweld en bloedvergieten nalaten.

Als de koning het volk zal voorgaan in bekering tot God zoals hij het volk is voorgegaan in de opstand tegen Hem, zullen ze verhoogd worden en zal het koningschap bestendig zijn (Jr 22:4). Immers, “gerechtigheid verhoogt een volk” (Sp 14:34a). Als ze niet naar deze woorden van de HEERE luisteren, wordt het koningshuis een puinhoop (Jr 22:5). Om de zekerheid van Zijn woorden te onderstrepen en kracht bij te zetten, zodat zij ervan onder de indruk zullen komen, zweert de HEERE bij Zichzelf (vgl. Jr 49:13; Jr 51:14; Gn 22:16; Js 45:23; Am 6:8; Hb 6:13-18). Er kan geen sterkere bekrachtiging van een verklaring van God zijn.

De HEERE vertelt wat het koningshuis voor Hem betekent (Jr 22:6). Het is voor Hem “een Gilead”, wat herinnert aan het verbond tussen Jakob en Laban (Gn 31:44-48). Het is een plaats van getuigenis. Dat is het koningshuis voor Hem. Het zou Zijn getuige moeten zijn. Dat behoren ook wij vandaag te zijn. Het koningshuis is voor Hem ook als “de top van de Libanon”, schitterend en groot, indrukwekkend.

De HEERE moet echter zeggen wat Hij van hen gaat maken vanwege hun ontrouw. Hij zal hen tot een woestijn maken en hun steden onbewoonbaar. Daarvoor zal Hij verdervers tegen hen inzetten (Jr 22:7). Die zullen met hun eigen methoden alles wat Zijn volk mooi vindt en het land aanzien geeft, omhakken en verbranden, zodat er slechts as van overblijft. Hun paleizen en huizen, die ze hebben gebouwd met prachtige ceders, zullen worden neergehaald en in brand gestoken.

De aanblik zal bij de heidenvolken, als ze er voorbijtrekken, in plaats van de vroegere bewondering ontzetting bewerken (Jr 22:8). Ze schrijven de verwoesting van de stad toe aan de HEERE. Ze zullen vragen waarom Hij zo heeft gehandeld met de grote stad Jeruzalem, de stad van grote belangrijkheid, waar grote koningen hebben geregeerd. Het antwoord klinkt dat het is vanwege de ontrouw van het volk (Jr 22:9; Dt 29:25-28; 1Kn 9:8-9). Die ontrouw is tweeledig. Ze hebben enerzijds het verbond van de HEERE, hun God, verlaten en anderzijds zich voor andere goden neergebogen die ze zijn gaan dienen.

Copyright information for DutKingComments