Jeremiah 25:20

De beker van Gods toorn

Ook de volken om Israël heen zullen niet aan Gods toorn ontkomen. Jeremia moet “deze beker van de wijn van de grimmigheid” uit Gods hand ook aan die volken te drinken geven (Jr 25:15). De beker is een bekend beeld in de Schrift om de toorn van God mee aan te duiden (Jr 49:12; Jr 51:7; Jb 21:20; Ps 60:3; Js 51:17; 22; Ez 23:31; Mk 10:39; Mk 14:36; Jh 18:11; Op 14:8; 10; Op 16:19; Op 18:6). Ook tegen de volken zal God Zijn dienaar, de koning van Babel, zenden. Nebukadnezar is Zijn zwaard dat Hij onder hen zendt (Jr 25:16). Dat zal hen zo slaan, dat ze de controle over hun weg en over hun verstand verliezen.

Als trouwe profeet doet Jeremia wat de HEERE tegen hem zegt. Het is geen aangename opdracht, maar hij neemt de beker uit de hand van de HEERE en geeft die aan al de volken te drinken tot wie de HEERE hem gezonden heeft (Jr 25:17). De rampen die over de volken komen, worden door de satan uitgevoerd, want slechte heersers veroveren en verdelgen de volken. Zij laten zich niet leiden door God, maar door de satan. Toch is ook de satan uiteindelijk niet meer dan een middel in Gods hand om de volken tot de erkenning te brengen dat Hij, de HEERE, God is.

Bij dit oordeel over de volken (Jr 25:18-26) begint de HEERE met het oordeel over Jeruzalem en de steden van Juda, haar koningen en haar vorsten (Jr 25:18; Jr 25:29). Jeruzalem en Juda hebben niets geleerd van Gods oordeel over de tien stammen, die op dit moment al zijn weggevoerd. Dan volgen de oordelen over de andere volken. De oordelen over veel volken die hier worden genoemd, zal Jeremia later in dit boek uitvoeriger beschrijven, in Jeremia 46-51.

Met Sesach (Jr 25:26) wordt, zo wordt door meerdere uitleggers aangenomen, Babel bedoeld, wat na de opsomming van de voorgaande rijken wel aannemelijk is. Na de oordelen die Babel als de tuchtroede van de HEERE over de diverse volken heeft uitgevoerd, zal dat volk zelf de beker van Gods toorn moeten drinken. Zij verdienen dat oordeel omdat ook zij zich aan vele misdragingen hebben schuldig gemaakt. Ze hebben niets geleerd van de oordelen die ze hebben uitgevoerd, maar dit in hoogmoed gedaan.

We zullen er verstandig aan doen om het kleine beetje kennis dat we bezitten met wijsheid te gebruiken. Wijsheid kunnen we opdoen door ervaring, door levenslessen uit ons eigen leven, maar ook door wat we zien in het leven van anderen. Wat we bij anderen zien, moeten we ter harte nemen. Dat zal ons voor veel persoonlijk leed bewaren.

Jeremia moet tegen de volken spreken namens “de HEERE van de legermachten, de God van Israël” (Jr 25:27). Namens Hem moet hij zeggen dat God door Babel Zijn zwaard onder hen zendt, zodat ze zich zullen bekeren tot Hem. Doen ze dat niet, dan zullen ze niet weer opstaan. Weigering om Gods tucht te ondergaan roept om een nog krachtiger uitoefening ervan (Jr 25:28). De HEERE wijst erop dat Hij Zijn eigen stad niet spaart, maar juist daar begint met Zijn oordeel (Jr 25:29; vgl. 1Pt 4:17; Ez 9:6). Dan moeten de volken niet denken dat zij zullen ontkomen aan een even rechtvaardig oordeel dat over hen zal komen vanwege hun vele en hardnekkige zonden (Sp 11:31).

Copyright information for DutKingComments