Jeremiah 26:19

Vrijlating van Jeremia

De vorsten en heel het volk zijn overtuigd van de onschuld van Jeremia (Jr 26:16). Hier is het volk het weer met de vorsten eens. De volksmassa verandert zo gemakkelijk van mening (vgl. Jr 26:9). Dat zien we ook bij hun beoordeling van de Heer Jezus, maar dan omgekeerd. Eerst roepen ze “hosanna! Gezegend Hij Die komt in [de] Naam van [de] Heer” (Jh 12:13), en vijf dagen later roepen ze “weg met [Hem]! Weg met [Hem]! Kruisig Hem!” (Jh 19:15).

De vorsten richten zich tot de aanklagers, de priesters en de profeten. Ze spreken Jeremia tegenover hen vrij van de aanklacht en bevestigen de waarheid van wat hij heeft gezegd. Ze erkennen hem als een man die in de Naam van de HEERE tot hen heeft gesproken. Dat is anders dan het bij de Heer Jezus is gegaan. Hoewel Pilatus meerdere keren van Hem zegt dat Hij niets heeft gedaan wat de dood verdient, eist het volk, onder aanvoering van de priesters, dat Hij zal worden gedood. Die eis willigt Pilatus in.

De vorsten worden in hun beoordeling van Jeremia bijgevallen door mannen uit de oudsten van het land (Jr 26:17). Die wijzen op een soortgelijk geval uit de geschiedenis van Gods volk dat ook tegen de tempel is gepredikt. Wij zouden zeggen: ze kennen hun Bijbel en weten daaruit het juiste te citeren op het juiste moment. Ze herinneren aan de profeet Micha uit Moreset (Mi 1:1), die in de dagen van Hizkia heeft geprofeteerd met woorden die veel lijken op wat Jeremia heeft gezegd (Jr 26:18). Ze citeren daarbij de woorden van Micha (Mi 3:12). Net als de oudsten moeten ook wij een trouwe prediker van het Woord niet afwijzen, maar ontvangen, ook al bevalt zijn boodschap ons niet direct.

De oudsten wijzen op de reactie van Hizkia op de prediking van Micha. Ze doen dat in de vorm van enkele vragen waarop slechts één antwoord mogelijk is. Door dat op deze wijze te doen worden de hoorders gedwongen zelf dat antwoord te geven. Hizkia en heel Juda hebben Micha niet ter dood gebracht, want hij vreesde de HEERE (Jr 26:19). Hizkia heeft de boodschap ook ter harte genomen, want hij zocht de gunst van de HEERE om het kwaad af te wenden.

De laatste woorden van de oudsten zijn een waarschuwing. Ze erkennen dat ze bezig zijn zichzelf een groot kwaad aan te doen door hun verwerping van Jeremia. De vraag is of er ook een echt werk in het geweten is. Het citeren van Gods Woord is goed. Het bewaart voor het begaan van een misdaad. Maar gebeurt dit om zelf niet in problemen te raken of gebeurt het uit een overtuigd geweten voor God? Ze zijn inderdaad bezig zichzelf een groot kwaad aan te doen. Maar waar is het bewustzijn dat ze bezig zijn God grote oneer aan te doen door niet naar Hem te luisteren?

Copyright information for DutKingComments