Jeremiah 28:6

Jeremia’s beroep op het verleden

Jeremia richt zich tot de profeet Hananja, terwijl de priesters en het volk staan toe te kijken (Jr 28:5). Hier staat profeet tegenover profeet. Hananja staat ogenschijnlijk sterk. Hij heeft een krachtige, aangename boodschap, die er bij het volk goed ingaat. Jeremia heeft een zwak voorkomen. Hij staat met een juk op zijn nek en heeft een onaangename boodschap. Maar we zien in Jeremia hoe Gods kracht in zwakheid werkt.

Jeremia spreekt niet voor hun oren, maar voor hun “ogen”. Zij staan erbij en kijken ernaar. Met een ‘amen’ stemt Jeremia in met wat Hananja heeft gezegd (Jr 28:6). Hij bedoelt daarmee dat hij wel zou willen dat Hananja gelijk heeft. Hij weet echter dat het niet zo is. De ballingschap zal niet twee jaar, maar zeventig jaar duren. Dat heeft de HEERE gesproken. De tijd zal leren dat de profetie van Hananja een leugenprofetie is (Dt 13:1-5).

Dan richt hij zich tot de oren van Hananja en tot de oren van het volk (Jr 28:7). Hij wijst erop dat Hananja en hij niet de eerste profeten zijn (Jr 28:8). Er zijn al heel wat profeten voor hen geweest. We kunnen daarbij denken aan Jesaja, Amos, Micha. Tegen wie en wat hebben zij geprofeteerd? Ze hebben tegen vele landen en grote koninkrijken geprofeteerd “van oorlog, van onheil en van pest”. Ze hebben geen aangename boodschap gebracht. Dat dit echte profeten zijn, kunnen ze allemaal weten. Ze hebben immers gezien dat hun profetieën zijn uitgekomen.

Van de profeet die van vrede profeteert, dat is Hananja, moet dat nog blijken. Als de voorspelde vrede uitkomt, zal van die profeet erkend worden dat de HEERE hem in waarheid heeft gezonden (Jr 28:9; Dt 18:20-22). Jeremia kan zo spreken omdat hij weet dat Hananja een leugenprofeet is. Het kenmerk van een leugenprofeet is dat hij altijd voorspoed voorspelt zonder er enige voorwaarde aan te verbinden en zonder de noodzaak van bekering.

Copyright information for DutKingComments