Jeremiah 32:19

Jeremia's twijfels en gebed

Als de koop is gesloten, wordt Jeremia door vertwijfeling overvallen en bidt hij tot de HEERE (Jr 32:16). Hij meldt zijn twijfels niet aan mensen, maar doet het enig juiste. Hij richt zich tot de Heere HEERE, Adonai Jahweh, dat is de soevereine Heerser (Adonai) en de God van het verbond met Zijn volk (Jahweh) (Jr 32:17). Hij denkt eraan Wie de HEERE is. Hij is de Schepper van hemel en aarde, die Hij door Zijn grote kracht en Zijn uitgestrekte arm heeft gemaakt. Voor die grote, almachtige Schepper is niets te wonderlijk. Die Schepper bewijst Zich zowel in goedertierenheid als in vergelding van ongerechtigheid aan de mensen (Jr 32:18). Ook in die handelingen bewijst Hij de “grote, machtige God” te zijn.

Die God is “groot van raad en machtig van daad”, juist in Zijn wegen met de mensen om daarbij aan ieder te geven wat hem toekomt als gevolg van zijn daden (Jr 32:19). Hij is geen onbewogen toeschouwer van alles wat de mensen doen. Vaak denken wij dat wel, maar dat komt door onze beperkte blik. Dat Hij begaan is met wat op aarde gebeurt en in het bijzonder met de Zijnen, heeft Hij laten zien in de tekenen en wonderen die Hij heeft verricht in Egypte, bij de bevrijding van Zijn volk daaruit (Jr 32:20). Hij heeft het ook laten zien in Israël en aan alle mensen op aarde, zoals dat op dat moment ook zichtbaar is geweest.

Met Zijn volk is Hij een speciale weg gegaan. Hij heeft Zich steeds aan Zijn volk bewezen als de God Die voor hen bezig is vanaf dat Hij hen uit Egypte heeft geleid (Jr 32:21). Hij heeft hen gebracht in het land dat Hij hun vaderen gezworen heeft hun te zullen geven, het goede land dat overvloeit van melk en honing (Jr 32:22). Kort vat Jeremia samen: “Ze kwamen en namen het in bezit” (Jr 32:23). Direct voegt hij eraan toe hoe ze zich daarin hebben gedragen. Ze hebben niet gedaan wat de HEERE heeft gezegd en daarom heeft Hij al dit onheil dat ze nu beleven over hen laten komen (Ne 9:22-35).

Jeremia richt met de uitroep “zie de belegeringsdammen!” de aandacht van de HEERE op de actuele situatie (Jr 32:24). Tegelijk rechtvaardigt hij de HEERE. Er gebeurt wat Hij heeft gezegd. De HEERE ziet het immers Zelf.

Dan komt zijn vertwijfelde vraag die steeds op de achtergrond speelt bij alles wat hij hiervoor over de HEERE en Zijn volk heeft gezegd. Hoe kan het toch, als de situatie zo hopeloos is door de ontrouw van het volk, dat hij een bepaalde akker heeft moeten kopen met getuigen daarbij (Jr 32:25)? De HEERE ziet toch wel dat die koop geen zin lijkt te hebben omdat de stad in handen van de Chaldeeën is gegeven?

Copyright information for DutKingComments