Jeremiah 32:29

Het antwoord van de HEERE

Dan komt het antwoord van de HEERE aan Jeremia (Jr 32:26). Het is een antwoord waarin we moeten leren rusten. Hij is de HEERE, “de God van alle vlees” (Jr 32:27), dat wil zeggen niet alleen van Zijn volk Israël, maar van alle sterfelijke en beperkte mensen. Hij is ver boven hen verheven. Al Zijn voornemens zal Hij uitvoeren, hoe de situatie waarin Zijn volk, toen of nu, zich bevindt dat ook lijkt te logenstraffen. Voor Hem is niets te wonderlijk, een woord dat de HEERE duizend jaar eerder ook tegen Abraham heeft gezegd in verband met de geboorte van een zoon, terwijl hij en Sara op dat moment menselijkerwijs te oud zijn om nog kinderen te krijgen (Gn 18:14).

De stad zal worden ingenomen door de Babyloniërs (Jr 32:28). Dat is de actuele situatie. Dat doet de HEERE op grond van Zijn Woord, omdat Zijn volk Hem ontrouw is geweest. De vijanden zullen niets van de stad overlaten (Jr 32:29). Ze zullen de stad verbranden en ook de huizen, omdat veel huizen verworden zijn tot afgodenaltaren, waar men offers brengt aan de Baäl en andere goden. De HEERE is daarom toornig op de stad geworden.

Hun gedrag is niet plotseling veranderd. Ze hebben vanaf hun jeugd, vanaf hun prille bestaan als natie, gedaan wat kwaad is in Zijn ogen (Jr 32:30). Er is nauwelijks een tijd geweest dat de stad heeft beantwoord aan Zijn doel (Jr 32:31). Het is opmerkelijk hoelang de HEERE de stad heeft verdragen. Maar de tijd van verdraagzaamheid heeft een einde. Hij moet de stad nu wegdoen van voor Zijn ogen. De hele bevolking van de stad heeft het ernaar gemaakt (Jr 32:32).

De HEERE heeft hen telkens, vroeg en laat, de hele dag door, onderwezen over Zijn wil, maar ze hebben Hem de nek en niet het gezicht toegekeerd (Jr 32:33). Deze ondankbaarheid kunnen ook wij ervaren van hen aan wie we goed hebben gedaan en voor wie we het goede hebben gezocht.

In plaats van zich te bekeren hebben ze hun goddeloosheid ten top gevoerd door in Zijn huis afschuwelijke afgoden neer te zetten (Jr 32:34). Daardoor hebben ze het huis van Zijn Naam verontreinigd. Ook daarbuiten kennen de gruwelijkheden geen einde (Jr 32:35). Ze offeren hun kinderen aan de Moloch, de god van de Ammonieten. Dat heeft God hun niet geboden, het staat nergens in de wet, er is zelfs geen gedachte daaraan in Zijn hart opgekomen. Zulke walgelijke daden zijn Hem volkomen vreemd en Hij zet mensen er ook niet toe aan (Jk 1:13). Afgoderij in welke vorm ook en zonden in welke uiting ook komen niet van Hem. Hij is niet de Auteur van de zonde.

Copyright information for DutKingComments