Jeremiah 38:4-6

Jeremia beschuldigd

Jeremia, die inmiddels een oude man is, is wel gevangen, maar hij blijft het woord van de HEERE prediken (Jr 38:1). Onder hen die het horen en daarover ontstemd zijn, is Pashur, die we mogelijk eerder zijn tegengekomen (Jr 20:1-6; Jr 21:1). De boodschap van Jeremia is ongewijzigd en luidt onverkort dat wie in de stad blijft, zal sterven, en dat wie zich overgeeft, in leven zal blijven (Jr 38:2). Hij stelt de weg van de dood en van het leven voor. De stad zal namelijk door de koning van Babel worden ingenomen (Jr 38:3).

Dit woord bevalt deze vorsten niet (Jr 38:4). De woorden die Jeremia spreekt, werken zeer demotiverend voor de soldaten, vinden zij. Het is duidelijk, zo stellen ze, dat Jeremia met zijn gepreek niet het welzijn, maar het onheil voor het volk zoekt. Zij presenteren zich als de ware vaderlanders, terwijl ze Jeremia neerzetten als iemand die met de vijand heult. Zo is vaak geredeneerd over mannen die Gods Woord hebben gebracht als dat Woord de hoorders niet aanstond.

Hoe weinig kunnen wereldse christenen begrijpen dat ware liefde voor Gods volk ertoe leidt dat het volk zijn zonde wordt voorgehouden en de gevaren daarvan worden getoond. Deze vier beschuldigers begrijpen ook niets van het diepe verdriet en de zielenstrijd van de profeet ter wille van hen. Jeremia is net als Paulus, die ook minder geliefd wordt door de Korinthiërs naarmate hij hen meer liefheeft (2Ko 12:15).

Het is een van de zwaarste beproevingen voor een dienaar van de Heer als van het goede dat hij doet, kwaad wordt gesproken. Zijn diepe genegenheid wordt voor slecht aangezien omdat hij het volk niet kan laten doorslapen in hun zonden en daarom zijn waarschuwende stem verheft. Toch is dit het deel van veel trouwe, Godvrezende gelovigen en bovenal van onze Heer Zelf. De wereld spreekt goed van de valse profeet, maar de Heer zegt: “Wee wanneer alle mensen goed van u spreken” Lk 6:26).

Jeremia in de put

Zedekia, als altijd een slappeling, geeft Jeremia over in de handen van deze lieden, zonder dat enige vergrijp door hem is gepleegd (Jr 38:5). Zedekia levert hem onschuldig over in de handen van moordenaars. Hij erkent tegenover hen dat hij, de koning, in hun macht is. Hij is een machteloze stropop. Het maakt hem niet minder schuldig, net zomin als later Pilatus, die ook toegeeft omdat hij in de macht van het volk is.

De moordenaars zijn ook folteraars. Ze werpen Jeremia in de put, maar doen dat op zo’n manier dat hij een langzame dood zal sterven (Jr 38:6). In volkomen en welhaast tastbare duisternis zakt Jeremia langzaam weg in het slijk. Hij zal zich doodstil hebben gehouden om het proces van wegzakken niet te versnellen. Dit moet een enorme psychische foltering voor hem zijn geweest. Hoe langzaam het ook gaat, hij weet dat de dood nadert. De dood zal sneller komen als hij niet staande blijft en door vermoeidheid en slaap wordt overmand.

Jeremia is ook hier weer een beeld van de ware Knecht van de HEERE, de Heer Jezus. De Heer Jezus heeft het Woord gepredikt en is daarom gehaat. Hij is door Zijn volk in een put geworpen met “bodemloze modder, waarin men niet kan staan" (Ps 69:3a). Door God is Hij ook uit de put opgetrokken (Ps 40:2-3).

Copyright information for DutKingComments