Jeremiah 4:3

Oproep tot waarachtig berouw

De HEERE verlangt ernaar dat Zijn volk zich bekeert en wel tot Hem (Jr 4:1). Iemand kan zich bekeren van bepaalde zonden omdat hij ziet dat ze schadelijk zijn voor zijn (geestelijk) leven of dat bepaalde zonden toch niet het verwachte voordeel opleveren. Dan worden die zonden wel opgegeven, maar van een echte bekering is geen sprake. Daarvan is alleen sprake als die zonden aan God worden beleden en er bekering tot Hem is.

De HEERE houdt Zijn volk voor wat Hij van hen verwacht als zij zich tot Hem bekeren. Hij kan hun bekering alleen als oprecht aanvaarden als zij de afschuwelijke afgoden van voor Zijn aangezicht wegdoen en ophouden met rusteloos rondzwerven van de ene afgod naar de andere. Dat betekent een grondige reiniging van stad en land, zodat er niet één afgod en niet één afgodische offerplaats meer te vinden zal zijn. Het is niet mogelijk om met God te wandelen en tegelijk door te gaan met zondigen of zelfs maar een aanleiding tot zondigen te laten bestaan.

‘Rondzwerven’ betekent dat nergens rust wordt gevonden. Kaïn is na de moord op zijn broer “dolend en dwalend over de aarde” gegaan (Gn 4:14). Hij is hierin een beeld van het Joodse volk, dat na de moord op de Heer Jezus ‘dolend en dwalend over de aarde’ gaat. Er is geen enkele stabiliteit, maar ze worden als het ware “heen en weer bewogen en rondgedreven door elke wind van de leer” (Ef 4:14). Afgodendienst, die zijn hoogtepunt vindt in de aanbidding van het beest, waartoe ze worden gebracht door de duivelse verleiding van de antichrist, is dan ook een uitermate afmattende dienst.

Als blijkt dat hun bekering oprecht is, een zaak van hun hart, en ze zich houden aan de eed die ze bij Zijn Naam hebben gezworen, zal dat een getuigenis zijn voor de heidenvolken om hen heen (Jr 4:2). Zweren bij de Naam HEERE betekent dat ze Hem erkennen als HEERE, de God met Wie zij door een verbond in verbinding staan. Dat alleen brengt tot het doen van waarheid, recht en gerechtigheid. Ze zullen dan oprecht, eerlijk en betrouwbaar zijn. Het gevolg daarvan is dat de heidenvolken er ook naar zullen verlangen met de HEERE in verbinding te komen. Daarvan zullen ze de zegen ervaren en Hem daarvan de eer geven. Ze roemen dan niet meer in zichzelf, maar in Hem.

Jeremia toont de noodzaak van geestelijke vernieuwing van het volk aan. De mannen van Juda en speciaal die van Jeruzalem worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid (Jr 4:3). Hij vermaant hen hun braakliggende of ongeploegde hart te bewerken. De ploeg van bekering en gehoorzaamheid moet door het geweten om het zaad van het Woord te kunnen ontvangen. Geen boer zaait in ongeploegd land. Zo zaait God het zaad van Zijn zegen niet in onbekeerde harten.

Ongeploegd land is braakliggend land. Het is land waar niets gebeurt. Het land ligt in rust, maar er groeit ook niets. Dat land moet bewerkt worden, er moet inspanning worden verricht om er vruchtbaar land van te maken (vgl. Hs 10:12). Zo is het ook met gaven die iedere gelovige van de Heer heeft gekregen. Die moeten niet ongebruikt blijven, maar gebruikt worden, opdat er vrucht komt (vgl. Ko 4:17).

Alles wat dat verhindert, “de doornen”, moet worden weggedaan, of er moet worden vermeden dat wat vrucht voortbrengt daar terechtkomt. Als het tussen de dorens terechtkomt, brengt het geen vrucht voort (Mt 13:7; 22). Dorens zijn nauw aan de zonde verbonden, ze zijn er het gevolg van (Gn 3:18a). Zonde in het leven van een gelovige verhindert dat hij vrucht draagt voor God.

Zodra er geploegd is en het land niet meer braak ligt, is het geschikt om ingezaaid te worden. Maar dan kunnen ook de dorens gaan groeien. Die groeien meestal sneller dan het goede zaad. Daarom moet er “niet tussen de doornen” worden gezaaid, maar buiten het bereik ervan. Daar wordt het volk toe opgeroepen. Het houdt voor ons de les in dat we uit de buurt van de zorgen van de wereld en de verleiding van de rijkdom moeten blijven (Mt 13:22).

Om het resultaat van Jr 4:3 te bereiken moet aan de voorwaarde van Jr 4:4 worden voldaan. Nu gebruikt Jeremia het beeld van de besnijdenis. Voordat we kunnen werken op een wijze dat er vrucht uit ons leven voortkomt, moet er in ons hart iets gebeuren. Uiterlijke schijn moet worden vervangen door innerlijke werkelijkheid (vgl. Dt 10:16; Rm 2:28-29). Dat betekent zelfoordeel, waarvan de besnijdenis een beeld is. Als dat er niet is, zal God moeten oordelen, want als er geen zelfoordeel is, komen er alleen “slechte daden” waarover Gods oordeel komt.

Copyright information for DutKingComments