Jeremiah 42:3

Het overblijfsel vraagt raad

Voordat het overblijfsel verder trekt, gaan ze allemaal, van klein tot groot, naar Jeremia om hem te vragen voor hen te bidden tot “de HEERE, uw God” (Jr 42:1-2). Door zo over de HEERE te spreken lijkt het erop dat ze zelf geen echte omgang met Hem kennen. Ze zien in Jeremia een middelaar. Wel is er een ongewone, zeldzame eenheid onder het overblijfsel. Ze willen allemaal, zonder uitzondering, weten wat ze moeten doen en waarheen ze moeten gaan en willen dat God het hun bekendmaakt (Jr 42:3). Dat is een goede zaak.

We horen hier weer van Jeremia. We weten dat hem rijkdom en gemak is aangeboden als hij zou meegaan naar Babel, maar dat hij ook in het land zou mogen blijven. Hij heeft voor het laatste gekozen, want hij wil bij het geringe overblijfsel blijven. Hij wil graag aan hun verzoek voldoen (Jr 42:4). Hij zal aan de HEERE, van Wie hij tegen hen zegt dat Hij “uw God” is, vragen overeenkomstig hun wens en hun bekendmaken wat Hij zal antwoorden. Jeremia benadrukt dat hij van het antwoord geen woord zal weglaten, maar hun elk woord zal meedelen dat de HEERE heeft gesproken.

Daarop verklaart het gezelschap met een beroep op de HEERE “als een waarachtig en betrouwbaar Getuige” dat ze precies zo zullen doen als Hij zal antwoorden (Jr 42:5). Ze bevestigen hun belofte met de verzekering dat hoe het antwoord ook zal zijn, zij naar “de stem van de HEERE”, Die ze nu wel “onze God” noemen, zullen luisteren (Jr 42:6). Daarbij getuigen ze ervan dat het luisteren naar de stem van de HEERE voor hen betekent dat het hun goed zal gaan.

Het lijkt op het zweren van een eed (vgl. Gn 31:50; 1Sm 12:5). Het is hier net als bij de Sinaï, waar Gods volk ook zo betuigt dat ze alles zullen doen wat de HEERE hun zal gebieden (Ex 19:8). Het verschil is dat het volk bij de Sinaï dit zegt, terwijl ze blind zijn voor hun onvermogen om te gehoorzamen, terwijl het gezelschap hier al bij voorbaat heeft besloten wat ze zullen doen.

Copyright information for DutKingComments