Jeremiah 44:21

Oordeel over hardnekkigheid

Dan komt het antwoord van Jeremia (Jr 44:20). Denken ze echt dat de HEERE niet heeft gedacht aan hun afgoderij en die van hun vaderen, koningen en vorsten en heel het volk buiten de steden (Jr 44:21)? Zouden er geen gedachten in Zijn hart zijn opgekomen over hun gruwelijke handelwijze? Wat een dwaasheid om dat te veronderstellen. Hij heeft er keer op keer op gewezen. Ook hebben ze het kunnen weten uit Zijn wet. Maar Zijn geduld is niet oneindig. Het moment is gekomen dat Hij hun slechte daden, hun gruweldaden, niet langer heeft kunnen verdragen (Jr 44:22). Daarom is het land tot een verwoesting geworden, zonder inwoner.

Dat kunnen ze vandaag toch constateren? Juist die afgoderij die zij hebben bedreven en nu nog steeds blijven bedrijven, ook buiten het land, is er de oorzaak van dat dit onheil over hen is gekomen (Jr 44:23). Dat oordeel komt niet van hun afgoden, maar van de levende God. Uitvoerig betoogt Jeremia waarin ze allemaal hebben overtreden: reukoffers brengen, zondigen, niet luisteren naar de stem van de HEERE, niet wandelen volgens Zijn wet, Zijn verordeningen en Zijn getuigenissen. De bewezen aanklachten zijn talrijk.

Jeremia vervolgt zijn aanklacht tegen het volk, waarbij ook de vrouwen afzonderlijk worden genoemd (Jr 44:24). Ze moeten luisteren naar het woord van de HEERE. Hij, de HEERE van de legermachten, de God van Israël, zegt dat ze zojuist hun eigen oordeel hebben uitgesproken (Jr 44:25). Hij heeft goed gehoord dat zij en hun vrouwen – de vrouwen worden weer apart en daardoor nadrukkelijk genoemd – hebben gezegd vastbesloten te zijn om hun geloften te volbrengen die ze aan de afgoden hebben gedaan. Goed, zegt de HEERE, doe het maar! Dit komt overeen met het woord van Hosea: “Efraïm is verknocht aan de afgoden; laat hem met rust!” (Hs 4:17). Ze hoeven niet meer gewaarschuwd te worden, want ze luisteren toch niet. God geeft hen over aan hun handelingen.

Zij hebben een gelofte gedaan, de HEERE doet ook een gelofte, die Hij bevestigt met een eed (Jr 44:26). Niemand van de Judeeërs die in Egypte wonen, hoeft ooit nog te menen dat Hij naar hem zal luisteren als hij Zijn Naam in de mond neemt. Het is nu afgelopen. Hij is ontwaakt ten kwade over hen en niet ten goede (Jr 44:27). Het laatste heeft Hij vaak gedaan, maar ze hebben Hem nu definitief de rug toegekeerd. Ze laten zich niet gezeggen. Het oordeel moet komen.

Slechts een enkeling, “weinig mensen”, zal aan het zwaard ontkomen en terugkeren naar Juda (Jr 44:28). Ze zullen allemaal weten of Zijn woord standhoudt, het woord van God, of dat van hen, het woord van mensen. Het zal niet te ontkennen zijn, want ze zullen het aan den lijve ondervinden (Jr 44:29). Het teken dat Zijn woord waar is, zullen ze herkennen aan de straffen die over hen komen.

Zij menen in Egypte veilig te zijn omdat Zedekia een verbond met farao Hofra heeft gesloten (Jr 44:30). Maar de HEERE zal de farao in de hand van Nebukadnezar geven. Hun veiligheid is een schijnveiligheid omdat ze daarbij rekenen op de macht van een mens in plaats van op de macht van God. Wie tegen God ingaat, is nergens veilig. De beschutting zal worden weggenomen en zij die beschutting zochten eveneens.

De dienst van Jeremia in Egypte aan het volk dat naar Egypte is gevlucht, is de laatste dienst die wij van hem te midden van Gods volk hebben. Gelukkig is het niet het einde van Gods bemoeienissen met Zijn volk. Hij zal al Zijn plannen vervullen aan een overblijfsel dat Hij op grond van genade spaart.

Copyright information for DutKingComments