Jeremiah 46:9

De trots van Egypte vernederd

Het is alsof de HEERE zegt dat Hij eens goed moet kijken wie dat is die daar als de Nijl komt opzetten met groot geweld, kokend van woede (Jr 46:7). O ja, het is Egypte dat als de woeste Nijl komt opzetten (Jr 46:8). De HEERE hoort hoe hij snoevend, grootsprekend, zegt: “Ik kom opzetten.” ‘Ik, het machtige Egypte, ben zo talrijk dat ik de aarde zal bedekken en “ik zal de stad verdelgen en wie daarin wonen”.’

De paarden en strijdwagens worden toegeschreeuwd en opgejaagd (Jr 46:9). De helden verschijnen, verzekerd van de overwinning. Er zijn niet alleen Egyptenaren. Ook “de Cusjieten, de Puteeërs, die het schild hanteren”, en “de Lydiërs, die de boog hanteren [en] spannen”, maken deel uit van dit machtige leger.

Dan horen we weer de HEERE in Zijn verhevenheid boven al dit opgezwollen gedoe van nietige mensjes. Het is Zijn dag, niet die van Egypte (Jr 46:10). “De Heere, de HEERE van de legermachten” zal Zich wreken op Zijn tegenstanders. Hij is het Die uiteindelijk Egypte oordeelt, terwijl Hij de Babyloniërs daarvoor gebruikt. De slachting die door het zwaard wordt aangericht, is “voor de Heere, de HEERE van de legermachten”. De slachtplaats is “in het land van het noorden, aan de rivier de Eufraat”, bij Karchemis.

Spottend richt de HEERE zich tot de “maagd, dochter van Egypte” die daar als dodelijk verwond aan de oever van de Eufraat ligt (Jr 46:11). Laten ze naar Gilead gaan om balsem voor hun wonden te halen. Hetzelfde is tegen Juda gezegd (Jr 8:22). Maar al hebben de Egyptenaren nog zoveel medische kennis en al nemen ze nog zoveel medicijnen, er zal geen herstel van hun vroegere kracht zijn. De slagen en wonden die hun zijn toegebracht, zijn ongeneeslijk.

Het getuigenis van hun smadelijke ondergang bereikt de volken (Jr 46:12). In hun land zelf is er gejammer. Hun helden zijn allemaal van hun voetstuk gevallen. In plaats van elkaar te helpen zijn ze over elkaar gestruikeld in hun val.

Copyright information for DutKingComments