Jeremiah 48:29-30

De trots van Moab

De grote zonde van Moab is zijn hoogmoed (Jr 48:29), samen met zijn zorgeloosheid (Jr 48:11). “Wij”, dat zijn Jeremia en zijn metgezellen, “hebben gehoord van de trots van Moab.” Jeremia heeft het al eerder genoemd (Jr 48:7; 11), maar nog niet in de sterke termen van dit vers. Zes keer wordt er in dit ene vers op verschillende manieren over gesproken. Hoogmoed is de oerzonde. Hij is in het hart van Moab en in het hart van ieder mens. Hoogmoed zit in het hart, maar de HEERE kent het hart van Moab en de hoogmoed waarvan het vervuld is (Jr 48:30). Voor de mensen uit deze hoogmoed zich in “holle praat” en “doen wat niet gepast is”. Hoogmoed voert tot alle andere zonden.

Vanwege al die zonden komt het oordeel over Moab. Maar Jeremia verheugt zich daar niet over (Jr 48:31). Daarmee laat hij ook zien dat de HEERE Zich niet verheugt over oordeel dat Hij moet uitvoeren. Hij vertolkt de gevoelens van de HEERE. Hij zal over hen wenen en noemt daarbij Sibma (Jr 48:32). Sibma staat in de wijde omtrek, tot aan de zee van Jaëzer, bekend om zijn wijngaarden. De hele oogst is door de vijanden verwoest. Wijn is een beeld van de vreugde. Het wegnemen van de wijn betekent het wegnemen van de vreugde (Jr 48:33). Er is geen wijnoogst. Alle vreugde-uitingen, die bij het treden van de druiven worden gehoord, zijn verdwenen. De HEERE heeft die doen ophouden.

In plaats van vreugde-uitingen wordt er nu geschreeuw gehoord als een uiting van diepe smart (Jr 48:34). Dit geschreeuw, dat vanuit Hesbon, dat vlak bij Sibma ligt, klinkt, wordt overal gehoord. Het bedekt als het ware het hele land, het hele land is er vol van. Er is niet alleen geen wijn meer, er is ook geen verkwikking door water meer, want de wateren van Nimrim worden tot woestenijen.

De HEERE zal niet alleen de vreugde en de verkwikking doen ophouden, Hij zal ook de afgoderij een halt toeroepen (Jr 48:35). Hij zal dat doen door allen te doden die de afgoden offers brengen. Daar zullen vooral de priesters mee bedoeld zijn, maar ook het hele volk dat zich aan de afgoden heeft toegewijd, met Kamos als hoofdgod. Aan hem hebben ze kinderen geofferd (2Kn 3:27), een praktijk die de Israëlieten hebben nagedaan (Jr 7:31; Jr 32:35).

Vanwege de grote en vele zonden klaagt het hart van Jeremia om Moab en de mannen van Kir-Heres (Jr 48:36). “Als de fluiten” ziet op het gebruik van de fluit als instrument om uiting te geven aan de gevoelens, zowel bij vreugde als bij verdriet. Jeremia ziet alles wat Moab door zijn zonden verloren heeft. Hij denkt daarbij niet aan de onrechtvaardige manier waarop Moab zijn overvloed verkregen heeft. Hij ziet dat het volk krijgt wat het verdient, maar dat bewerkt bij hem leed en geen leedvermaak.

De Moabieten geven ook uiting aan hun smart vanwege hun verliezen (Jr 48:37). Ze scheren hun hoofd kaal, snijden hun baard af, maken insnijdingen in hun handen en dragen een rouwgewaad om de heupen. Op allerlei manieren tonen ze hun verslagenheid. Ook laten ze overal hun rouwklacht luid horen (Jr 48:38). Ze laten die horen op alle daken, waar ze offeren aan hun afgoden, en op alle pleinen, waar ze elkaar ontmoeten.

Maar van een omkeer naar de HEERE is geen sprake. Hij heeft het gedaan. Hij heeft met Moab gehandeld als met een waardeloze pot, waarin niemand geïnteresseerd is. Zo’n pot neemt alleen maar ruimte in beslag en wordt daarom stukgegooid.

Allen die ervan horen en het zien, merken op hoezeer Moab ontsteld is (Jr 48:39). Vanwege het verlies aan winst die ligt in de handel met Moab, zullen ze erover weeklagen. Tegelijk kunnen ze hun lachen uit leedvermaak niet bedwingen als ze zien dat het hoogmoedige Moab tot een verschrikking is geworden. Zo kunnen tegengestelde gevoelens samengaan bij een mens: hij treurt over zijn eigen verlies en is blij over het verlies van een ander.

Copyright information for DutKingComments