Jeremiah 5:3

Er is niemand die recht doet

De HEERE zegt tegen Jeremia dat hij de hele stad moet doorzoeken om te zien of er iemand gevonden wordt die eerlijk is en betrouwbaarheid of de waarheid nastreeft (Jr 5:1). Hij moet zijn ogen grondig de kost geven. Het gaat om een diepgaand onderzoek. Hij moet ‘kijken’, ‘opletten’, ‘zoeken’ of hij er ook slechts een zou kunnen vinden “die recht doet, [een] die betrouwbaarheid nastreeft”. Recht doen betekent het erkennen en handhaven van het recht van de HEERE in het onderling verkeer en in de rechtspraak. Betrouwbaarheid nastreven wil zeggen oprecht en waarachtig zijn.

Als er ook slechts een was, dan zou Hij het oordeel over de rest niet voltrekken en zou Jeruzalem gespaard blijven (vgl. Ez 22:30). Hij zou dan “vergeven”. Dit woord komt hier voor de eerste keer in dit boek voor. Het is een daad van God die Hij doet op voorwaarde van berouw van de mens of ter wille van iemand om anderen te sparen.

Hier zien we duidelijk de genade van God. Hij zoekt als het ware naar een mogelijkheid om te kunnen vergeven. Wat we hier lezen, doet denken aan Zijn belofte aan Abraham dat Hij Sodom zal sparen als Hij er slechts tien vindt die rechtvaardig zijn (Gn 18:23-32). Hij vindt ze niet (vgl. Mi 7:1-2; Ps 12:2).

In Jeruzalem is het nog erger: er is er niet één te vinden. Dit moet Jeremia ervan overtuigen dat de HEERE rechtvaardig is in Zijn besluit om Zijn volk te oordelen. Het bevestigt hem ook in zijn opdracht die de HEERE heeft gegeven om dat oordeel aan te kondigen.

Ze wagen het de Naam van de HEERE uit te spreken en in die Naam een valse eed af te leggen (Jr 5:2; vgl. Mt 5:33-37). Dat wordt gedaan om anderen te bedriegen. Ze breken onbeschaamd hun beloften die ze in de Naam van de HEERE hebben uitgesproken. Zowel Elisa als Gehazi gebruikt de uitdrukking: “[Zo waar] de HEERE leeft” (2Kn 5:16; 20), de een in waarheid, de ander in leugenachtigheid. Dit onwaarachtige gebruik van de Naam van de HEERE is een ijdel gebruik van Zijn Naam en door de wet verboden (Ex 20:7).

Jeremia weet dat de HEERE uitziet naar iemand die betrouwbaar is (Jr 5:3). In Jr 5:1 spreekt de HEERE over zo iemand, hier doet Jeremia dat. Hij weet waar de HEERE naar op zoek is. Hij weet hoe de HEERE er alles aan heeft gedaan om Zijn volk weer een betrouwbaar volk te doen zijn. Hij heeft hen op alle mogelijke manieren getuchtigd, maar niemand heeft het ter harte genomen. In plaats van zich onder de kastijding te buigen verharden ze hun gezicht en tonen hun absolute weigering zich te bekeren.

Dan begeeft Jeremia zich opnieuw onder het volk om te zien of er dan werkelijk niemand te vinden is die de HEERE vreest. Daarmee getuigt hij wel van een grote liefde voor zijn volk. Eerder is hij bij de geringen geweest, de eenvoudige mensen, maar die zich als dwazen gedragen (Jr 5:4). Hun gedrag komt voort uit hun onbekendheid met de weg van de HEERE. Het recht van hun God kennen ze niet. Daar vindt hij die ene betrouwbare dan ook niet.

Laat hij nu maar eens naar de aanzienlijken gaan (Jr 5:5). Daar zal hij toch wel meer succes hebben. Zij moeten de weg van de HEERE en Zijn recht kennen. Maar ook daar is niemand die betrouwbaarheid nastreeft, want deze mensen hebben het juk van de HEERE afgeworpen. Ze willen zich op geen enkele manier aan Hem onderwerpen.

De conclusie is dat er niemand is die goed doet, niet bij de armen en geringen en niet bij de aanzienlijken en rijken, niet bij het gewone volk en niet bij de leiders. Er is niemand die God zoekt, er is er zelfs niet één (vgl. Rm 3:10-12). Wij weten nu dat er toch Iemand is, Eén Die absoluut betrouwbaar is, de Heer Jezus.

Omdat zij zo volhardend zijn in hun afwijking van de HEERE en hun overtredingen “talrijk” en hun afdwalingen “machtig veel” zijn geworden, zal Hij hen straffen (Jr 5:6). Zijn instrumenten zijn de wilde dieren, die zonder enig medegevoel doden en verscheuren. Behalve dat we aan letterlijke wilde dieren denken, kunnen we in de “leeuw”, de “wolf” en het “luipaard” achtereenvolgens de kracht, de roofzucht en de snelheid van de Babyloniërs zien. Zij zijn de tuchtroede van God voor Zijn volk vanwege hun talrijke overtredingen en machtig vele afdwalingen.

Hoe kan de HEERE hen vergeven als ze zó zondigen (Jr 5:7)? Hij kan niet vergeven als ze hun schuld niet bekennen en er geen berouw is. Ze hebben Hem verlaten en hebben ook hun kinderen geleerd Hem te verlaten. Nu zweren die kinderen bij wat geen goden zijn, om daarvan hun heil te verwachten.

Zelfs de gunstbewijzen die Hij hun overvloedig heeft gegeven, misbruiken ze. Ze vatten die op als een erkenning van hun zondige weg. Ze hebben ze beantwoord met de grootst mogelijke ontrouw, met afschuwelijk en veelvuldig overspel. Het huis van Israël is een hoerenhuis, een afgodenhuis, geworden, waar massaal overspel wordt gepleegd, dat wil zeggen waar massaal de afgoden worden gediend.

Israël is ook in letterlijke zin verworden tot een hoerenhuis. Afgoderij opent altijd de deur naar immoreel gedrag. Afgoderij gaat altijd met seksueel kwaad gepaard (1Ko 10:7-8; Op 2:20). Afgoderij en hoererij vormen een goddeloos span. Het volk is in de bevrediging van hun lusten gelijk aan hengsten die zonder enige terughoudendheid hun drang naar paring volgen (Jr 5:8). Zo hinnikt en hunkert iedere man zonder enige terughoudendheid naar de vrouw van zijn naaste. De zonde van overspel is algemeen, iedereen lijkt eraan mee te doen.

Kan de HEERE iets anders doen dan hen straffen en Zich wreken op een dergelijk volk, dat Hij zo heeft gezegend (Jr 5:9; vgl. 1Th 4:3-6)? Hierin klinkt Zijn verontwaardiging en rechtvaardigheid door.

Copyright information for DutKingComments