Jeremiah 50:8-9

Terugkeer van Israël

Na de verovering “in die dagen en in die tijd” zullen Israëlieten uit de twaalf stammen, “Israëlieten … zij en de Judeeërs tezamen”, op weg gaan om de HEERE, hun God te zoeken (Jr 50:4). Dat gebeurt zodra de Meden en Perzen aan de macht zijn. Dan geeft Kores in het eerste jaar van zijn regering het bevel dat ieder die terug wil naar Jeruzalem, mag gaan (Ea 1:2-3).

Allen die van die gelegenheid gebruikmaken, zullen naar Sion gaan (Jr 50:5). Daar ligt hun hart, dat is hun reisdoel, daarheen richten ze hun gezicht, want daar is de tempel. Ze zullen daar komen en bij de HEERE gevoegd worden met een band die nooit weer verbroken en niet vergeten zal worden. Er zal geen nieuwe verbondsbreuk plaatsvinden omdat dit verbond alleen van de trouw van de HEERE afhangt. En Hij is de eeuwig Getrouwe.

De HEERE ziet Zijn volk als verloren schapen (vgl. Mt 9:36) die het slachtoffer zijn geworden van valse herders (Jr 50:6). Deze herders hebben zichzelf geweid en de schapen aan hun lot overgelaten. Ze hebben ze geen rustplaats gegeven, maar hen opgejaagd om zich aan hun zelfgemaakte geboden te houden. Deze dwalende schapen zijn een gemakkelijke prooi geworden voor hun tegenstanders (Jr 50:7).

Die tegenstanders beroemen zich daarbij ook nog eens op het feit dat zij onschuldig zijn aan die uitbuiting omdat Gods volk gezondigd heeft en zij Gods oordeel uitvoeren. Ze weten zelfs mooie en veelzeggende namen te gebruiken voor de HEERE. Hij is “de woonplaats van de gerechtigheid”. Omdat de Israëlieten daartegen gezondigd hebben, verslinden zij hen. Hij is ook “de hoop van hun vaderen”. In die hoop zijn zij hun vaderen niet gevolgd, maar hebben gezondigd.

Aan die verslinding door tegenstanders is een einde gekomen. Gods volk wordt nu opgeroepen uit Babel weg te vluchten, terug naar Israël, naar Jeruzalem, naar de HEERE (Jr 50:8). Zij die gaan, zijn een eerste ‘lichting’; de rest van “de kudde” zal een andere keer volgen.

Zonde van en oordeel over Babel

Voor de uitvoering van het oordeel over Babel doet de HEERE een menigte van grote volken opstaan (Jr 50:9). Dat zijn de volken van de Meden en de Perzen. Zij komen vanuit het noorden naar Babel en nemen het in. Ze doen dat met meedogenloze precisie. Het gebruik van hun wapens is geen slag in de lucht. Chaldea wordt hun buit en die is niet gering (Jr 50:10).

Het oordeel komt over Babel omdat de Babyloniërs met grote vreugde en zonder enige terughoudendheid het heiligdom van de HEERE geplunderd hebben (Jr 50:11). Ze hebben zich in Gods land gedragen als een uitgelaten kalf in pas gemaaid gras en zijn als machtige paarden tekeergegaan tegen Gods volk. Daarom is er nu schaamte voor Babel ten opzichte van zijn moeder (Jr 50:12). Een moeder ziet gewoonlijk graag het succes van haar kind. Dat is hier niet aanwezig. Integendeel. Babel is van de voornaamste van alle volken tot de minste geworden. Van alle vroegere heerlijkheid is niets over. Het is een “woestijn, dorheid en wildernis”.

De toorn van de HEERE is zo groot, dat het niet weer bewoond zal worden (Jr 50:13). Het zal in plaats van bewondering ontzetting oproepen bij ieder die er voorbijtrekt (vgl. Jr 19:8). Dit zal in de eindtijd ten volle vervuld worden (Op 18:1-19).

De HEERE roept Zijn instrumenten op om zich gereed te maken om tegen Babel te strijden (Jr 50:14). Ze hoeven zich niet in te houden als het gaat om het gebruik van hun pijlen. De voorraad zal niet opraken. De HEERE zal genoeg geven om Zijn oordeel over Babel te voltrekken, want het heeft tegen Hem gezondigd. Wat zij tegen Zijn volk hebben gedaan, is tegen Hem gedaan. Wie Zijn volk aanraakt, raakt Zijn oogappel aan.

De HEERE voorzegt hier ook al de overwinning (Jr 50:15). Babel zal zich overgeven en de Meden en Perzen kunnen juichen. Al zijn verdedigingswerken zijn gevallen en afgebroken. Het volk dat de HEERE gebruikt, voert Zijn wraak uit. Hij doet het. Zij mogen zich wreken en Babel behandelen zoals het zelf gehandeld heeft. Babel oogst wat het heeft gezaaid (Gl 6:7b). Een letterlijke oogst zal er voor Babel niet meer zijn (Jr 50:16). De zaaiers worden uitgeroeid en voor wat er nog opkomt, zullen geen maaiers zijn, want ook die worden uitgeroeid. Allen die door Babel overwonnen zijn, zullen vluchten, ieder naar zijn land van herkomst.

Copyright information for DutKingComments