Jeremiah 7:32-34

Klaagzang over de verlatenheid van Juda

Het volk wordt opgeroepen zich kaal te scheren (Jr 7:29). Het lange haar van de vrouw – het gaat hier om ‘de dochter van Sion’ – is haar eer, haar sieraad, en geeft haar toewijding aan de man, hier aan de HEERE, aan (1Ko 11:15). Als ze het afknipt, is dat een schande voor haar (1Ko 11:6b). Die schande moet het volk dragen. Het volk moet het haar afscheren en daarmee het uiterlijke teken van toewijding aan de HEERE verwijderen en wegwerpen. Uiterlijke toewijding heeft alleen waarde als het de weergave van de gezindheid van het hart is. Het is duidelijk geworden dat het volk in niets meer aan de HEERE toegewijd is, maar zich in tegendeel totaal van de HEERE heeft verwijderd.

In Israël kan iemand zich voor een bepaalde tijd als nazireeër aan de HEERE toewijden. Als uiterlijk teken moet hij dan zijn haar laten groeien (Nm 6:5). De HEERE wil dat Zijn hele volk zich aan Hem toewijdt. Maar Jeruzalem moet kaalgeschoren worden omdat zij zich heeft verontreinigd. Ze moet niet doen alsof ze de HEERE toegewijd is. De stad is niet toegewijd aan God en is geen sieraad meer voor Hem.

Jeremia krijgt de opdracht om erover te klagen dat de HEERE Jeruzalem heeft verworpen en verlaten omdat de stad Hem met haar gedrag heeft verbolgen. Er zijn meerdere aanleidingen voor die verbolgenheid. Eerst is daar het kwaad van de afschuwelijke afgoden die de Judeeërs in de tempel, “het huis waarover Mijn Naam is uitgeroepen”, hebben opgesteld (Jr 7:30). God is in Zijn eer aangetast. Het volk heeft Hem getart door in Zijn huis gruwelen te plaatsen en Zijn huis op de grofste wijze te verontreinigen (2Kn 21:5; 2Kn 23:4-7). Het is werkelijk onbeschoft en diep beledigend om Hem zo aan de kant te zetten, Hem zo te schofferen. Zij doen met Zijn huis wat zij willen.

Ook daarbuiten begaan zij de grofste zonden (Jr 7:31). Het is werkelijk afschuwelijk te moeten opmerken dat zij hun zonen en dochters niet aan God wijden, maar aan de afgoden. Dat is gebeurd tijdens de regeringen van Achaz en Manasse (2Kn 16:3; 2Kn 21:6). Niets van dit alles heeft ook maar enige verbinding met de HEERE en wat er in Zijn hart is. Het is totaal vreemd aan Hem en aan wat Hij van Zijn volk vraagt.

Het oordeel over de afschuwelijke praktijken wordt op aangrijpende wijze door de HEERE aan Jeremia verteld. Het offerdal zal “Moorddal” worden genoemd, waar allen zullen worden begraven die door Gods oordeel zijn getroffen (Jr 7:32). De plaats waar zij hun kinderen offeren, zal een open massagraf worden waar hun eigen dode lichamen weggeworpen zullen worden. Daar zullen ze tot voedsel zijn van roofdieren (Jr 7:33). Dit is een ongekende smaad voor een Jood. Er zal niemand overgebleven zijn om die dieren weg te jagen als die zich aan de lichamen te goed doen (Dt 28:26).

Dan zal er geen enkel geluid van vreugde worden gehoord uit de steden van Juda en uit de straten van Jeruzalem (Jr 7:34), die nu nog vol zijn van vreugde-uitingen voor ‘de koningin van de hemel’ (Jr 7:17-18). Ook de stem van de bruidegom en de stem van de bruid doet de HEERE ophouden. Bij de vreugde van een bruiloft hoort ook het gelukkige vooruitzicht van de geboorte van kinderen. Maar een volk dat zijn kinderen aan de afgoden offert, heeft elk recht op een dergelijk vreugdevol vooruitzicht verloren.

Er is geen hoop dat Juda en Jeruzalem weer bevolkt zullen worden. Elke vreugde is verdwenen, er heerst een doodse, angstaanjagende stilte, zonder uitzicht op verandering. Door de woorden “de stem van” steeds te herhalen maakt de profeet de boodschap extra indringend.

Copyright information for DutKingComments