Jeremiah 7:9

Onverschillig om Godvrezend te leven

De scherpte van Jeremia’s woorden neemt toe. Met een krachtig “zie” om hun aandacht er nadrukkelijk op te vestigen klinkt nog eens het verwijt van de HEERE dat de woorden waarop het volk vertrouwt met het oog op hun positie, bedrieglijk zijn en dat het daarom nutteloos is daarop te vertrouwen (Jr 7:8; Jr 7:4). Ze zijn van geen enkel nut, ze hebben geen basis en rechtvaardigen op geen enkele manier hun daden en beschermen niet tegen Gods oordeel.

Hun daden laten zien wat de werkelijke toestand van hun hart is (Jr 7:9). Er is niets bij hen aanwezig van de voorwaarden die de HEERE gesteld had om hen voor altijd in het land te laten wonen. Ze zijn schuldig aan het overtreden van meerdere van de tien geboden en toch wagen ze het, terwijl ze zo leven, tevens uiting te geven aan hun vertrouwen in de tempel.

Ze zijn zelfs zo vermetel, dat ze in Gods huis voor Gods aangezicht durven te komen en daar te zeggen dat ze gered zijn (Jr 7:10). De HEERE wijst hen er nadrukkelijk op dat ze in feite zeggen dat ze hun redding gebruiken als een aanleiding om allerlei gruweldaden te bedrijven. Ze misbruiken wat ze uit genade van de HEERE hebben gekregen als een gelegenheid om aan hun vleselijke lusten te voldoen (Gl 5:13; Jd 1:4). Maar genade is geen vrijbrief om te zondigen.

Door hun handelwijze maken ze van het huis van de HEERE een rovershol, waar ze hun misdadig bedrijf uitoefenen. Ze menen dat ze daar veilig zijn tegen andere rovers die hun de buit willen afnemen (Jr 7:11a). Gods huis hebben ze tot een rovershol gemaakt, zoals ook de Heer Jezus hen dat verwijt (Mt 21:12-13; Jh 2:13-17; vgl. Js 56:7). Ze beroven de HEERE van wat Hem toekomt en dat doen ze ook van hun naasten. De HEERE heeft alle gruwelen die Zijn volk bedrijft, gezien, zo zegt Hij met nadruk (Jr 7:11b). Niets ontgaat Hem.

Copyright information for DutKingComments