Job 12:6

Inleiding

Alle drie vrienden zijn aan het woord geweest. Ze hebben alle drie vanuit een verschillende invalshoek hun visie gegeven. Job ziet daarin een patroon. De drie vrienden zijn het er allen over eens dat Jobs lijden het gevolg is van door hem begane zonden. Ze zijn ook vastbesloten hem van zijn zonden te overtuigen, ondanks het feit dat ze daarvoor geen ander bewijs hebben dan wat zij als bewijs zien: zijn lijden. Hierover is Job zeer verbolgen.

Eerder heeft Job vooral gereageerd op de manier waarop de vrienden hem hebben benaderd, op hun gebrek aan begrip en inleving (Jb 6:14-27). Maar zijn woorden zijn niet overgekomen. Zofar heeft er zojuist nog een schepje bovenop gedaan, en Job nog harder en gevoellozer toegesproken. In zijn reactie daarop gaat Job niet zozeer in op zijn manier, maar vooral op de inhoud. Hij weerlegt zijn zogenaamde wijsheid.

Het antwoord van Job aan Zofar in Job 12-14 kan in twee delen verdeeld worden:

1. Zijn antwoord aan zijn vrienden (Job 12:1-13:19).

2. Zijn vragen aan God (Job 13:20-14:22).

Job voelt zich veracht

Als Zofar is uitgesproken, antwoordt Job (Jb 12:1). Zijn antwoord is geen instemming met wat Zofar heeft gezegd, maar een weerlegging ervan. Zijn antwoord is niet alleen tot Zofar gericht, maar tot “jullie”, dat wil zeggen ook tot de twee andere vrienden (Jb 12:2). Dit is ook zo in Job 6, waar Job duidelijk maakt dat hij erg teleurgesteld is in zijn drie vrienden. Sarcastisch zegt hij tegen hen: ‘Wat hebben jullie een wijsheid geuit, ongelooflijk. Echt waar hoor, jullie grossieren in wijze woorden. Als júllie sterven, is dat het einde van de wijsheid.’

‘Maar’, zo zegt Job verder, ‘ik doe wat de wijsheid betreft niet voor jullie onder’ (Jb 12:3). Hij wijst erop dat hij net als zij ook een hart heeft. Daarmee bedoelt hij dat hij ook verstand heeft en over de dingen nadenkt en gevoelens heeft. Hij “zwicht niet voor” hen. Ze vertellen hem niets nieuws. Wat zij als argumenten aanvoeren tegen hem om hem te overtuigen van hun juiste ‘Godsvisie’, zijn de bij iedereen bekende argumenten. Hij voelt zich niet serieus genomen door hen. Alsof het hem aan kennis over God zou ontbreken. Job was bekend om zijn wijsheid en heeft velen bijgestaan (Jb 4:3-4). Hij weet wel hoe er over God en Zijn handelen wordt gepraat door mensen die menen dat ze Hem kennen. Met wat zij hem over God vertellen, krijgen ze hem niet klein.

Hij beschuldigt hen ervan dat zij de spot met hem drijven (Jb 12:4; Jb 17:2; Jb 21:3; Jb 30:1). Zij handelen daarmee heel anders dan God, tot Wie Job zijn toevlucht neemt. God luistert wel naar hem, daarvan is hij overtuigd, ook al begrijpt hij niet waarom God zo met hem handelt. Voor God, zo stelt Job, is hij een rechtvaardige en oprechte. Daarom is het zo onterecht dat zijn vrienden hem belachelijk maken en zo respectloos behandelen. Zij hebben gemakkelijk praten. Ze kunnen hem belachelijk maken, want zij kennen de nood niet waarin hij verkeert. Het gaat hun voor de wind en ze zetten God naar hun hand. Meer dan iemand anders heeft Christus deze spot ondervonden.

Job vergelijkt hen met “de zorgeloze”, de man zonder zorgen, die geen problemen heeft (Jb 12:5). De man zonder zorgen kijkt naar een verdrukte en veracht hem in zijn gedachten. Hij is van mening dat wie verdrukt wordt, dat aan zichzelf te wijten heeft. Wat hem overkomt, verdient hij, hij heeft het door zijn gedrag over zichzelf afgeroepen. Je ziet wel dat hij op het punt van struikelen staat. Dat komt omdat hij niet recht staat voor God.

Zo voelt Job zich door zijn vrienden beoordeeld. Het is alsof hij een schop na krijgt in plaats van een vertroostend medelijden. Mensen die geen problemen hebben, hebben vaak een snel oordeel over hen die dat wel hebben. Ouders van wie het met hun kinderen goed gaat, lopen gevaar een snel oordeel te vellen over ouders van wie het met hun kinderen niet goed gaat. Ze matigen zich daarbij soms ook nog aan de oorzaken wel te weten. In het algemeen is de publieke opinie genadeloos wreed voor hen die het al zo moeilijk hebben.

In Jb 12:6 wijst Job op de onrechtvaardigheid die hij op aarde waarneemt. Dit is ook wat Asaf waarneemt (Ps 73:2-3). Jeremia heeft hier ook mee geworsteld (Jr 12:1-2). Daarmee logenstraft Job de visie van de vrienden dat God altijd het goede beloont en het kwade straft. Zofar heeft Job van onrecht in zijn tent beschuldigd (Jb 11:14) en daarmee volgens hem de oorzaak van Jobs ellende aangetoond. Job antwoordt daar nu op dat de tenten van de verwoesters (rovers) rust hebben en dat wie God tergen, volkomen veilig zijn. Gods hand beschermt hen tegen onheil en Hij is goed voor hen. Zo gaat God vaak in goedheid met mensen om terwijl zij Hem tarten. Dit betekent dat God niet altijd direct het kwade straft en het goede beloont. Dat Job zoveel ellende te verduren krijgt, is dan ook geen bewijs dat hij gezondigd heeft.

Copyright information for DutKingComments