Job 13:20

Job vraagt God Zijn houding te veranderen

Job richt zich nu tot God met een vraag. Het enige wat hij wil, is dat God twee dingen niet met hem zal doen (Jb 13:20). Als God dat doet, zal Job niet meer vanuit een houding van vrees met God omgaan. Hij zal dan geen hindernis meer voelen om tot God te gaan en kan dan op voet van gelijkheid met Hem spreken. Dan zal hij niet meer overweldigd worden door Gods grootheid en hoogheid. Hij wenst vrij te zijn om zijn zaak bij God te bepleiten zonder de belemmeringen die voortvloeien uit een diep vermoeiende en pijnlijke ziekte. Hij voelt zich nu verzwakt door ziekte en niet in staat om zich in te spannen voor de verdediging van zijn zaak, zoals hij dat in de dagen van zijn voorspoed wel kon.

Job vraagt twee dingen (Jb 13:21). Dat is ten eerste dat God Zijn drukkende hand van hem wegneemt en ten tweede dat de dreiging van God hem geen angst meer aanjaagt. Job voelt de ellende en het lijden als de drukkende hand van God – niet van de satan. Als God die hand maar eens ver weg zou doen, zou hij verlicht adem kunnen halen en zich opmaken om als een waardige partij tot God te spreken.

Job wil ook vrijkomen van de bedreiging die voor hem van God uitgaat. Hij ziet God als zijn ongenaakbare tegenstander, Die bij het minste of geringste wat hij verkeerd doet, hem toch weer in ellende zal dompelen. Als God daar geen verandering in aanbrengt, kan hij nog niet in kalmte zijn zaak aan Hem voorleggen. Dan blijft de vrees op de achtergrond meespelen dat hij het altijd tegen God zal moeten afleggen, Die zoveel groter en hoger is dan hij. Later gaat Elihu in zijn betoog uitvoerig op deze argumenten in (Jb 33:7).

In Jb 13:22 stelt hij God dwingend voor hem ter verantwoording te roepen, zodat hij kan antwoorden. Hij ziet God nu niet als Rechter, maar als Partij in het geding. Als God niet op zijn eis ingaat, laat Hij hem dan de gelegenheid geven om te spreken en laat God hem dan antwoorden. Het is in Jobs verbeelding een rechtsgeding.

God doet daar niet aan mee. Daarom hervat Job in Jb 13:24 zijn klacht. Hij weet het hier nog niet, maar God zal zeker een keer tot hem spreken. Dan zal Job niets meer weten te antwoorden (Jb 39:34-38). God spreekt, maar wel op Zijn tijd en niet op de tijd die Job bepaalt.

In Jb 13:23 opent Job het rechtsgeding. Hij daagt God uit zijn ongerechtigheden en zonden op te sommen. Hiermee eist Job van God dat Hij Zich verantwoordt voor de grote rampen die Hij over hem heeft gebracht. Als deze rampen werkelijk het gevolg zijn van zijn ongerechtigheden en zonden – zoals de vrienden beweren –, dan moet God wel een hele lijst kunnen opsommen. Laat Hij er maar mee voor de dag komen. Wat Job hier zegt, is niet de vraag van een geweten dat overtuigd wil worden en tot belijdenis wil komen. Job daagt God uit vanuit een houding dat hij nergens van te beschuldigen is.

Copyright information for DutKingComments