Job 15:20-21

De ervaring van de goddeloze

Zelfbewust wijst Elifaz op zijn autoriteit om Job te onderrichten (Jb 15:17). Zoals Job aan de vrienden gevraagd heeft om naar hem te luisteren (Jb 13:6; 17), zo gebiedt Elifaz nu Job naar hem te luisteren. Job kan immers niet om de waarnemingen heen die hij, Elifaz, met zijn eigen ogen heeft gedaan. In zijn eerste rede heeft hij al een beroep gedaan op waarneming (Jb 4:8; 12-16). Zijn waarnemingen sluiten aan bij de traditie, bij wat de wijzen hebben bekendgemaakt en aan de vaderen is overgeleverd (Jb 15:18). Daarvan heeft hij kennis genomen en dat als waarheid omhelsd. Dit laatste is de kern van zijn tweede rede.

Elifaz put zijn wijsheid uit puur menselijke bronnen. Daarmee meent hij Job te kunnen overtuigen. Maar met al zijn kennis, verkregen door waarneming en traditie, heeft Elifaz geen kennis van God en ook niet van zijn eigen hart en zeker niet van het waarom van het lijden dat Job ondergaat.

In Jb 15:19 zou het kunnen gaan om Teman, het land waar Elifaz vandaan komt en dat bekendstond om zijn wijsheid (Jr 49:7; Ob 1:8-9). In elk geval is het een land waar wijzen woonden die nergens anders te vinden waren. Dat land was aan hen gegeven. Het maakte hen echter niet nederig, maar ze beroemden zich op hun wijsheid. Dat er geen vreemde door hun midden ging, kan betekenen dat niemand hun wijsheid kon beïnvloeden met verkeerde ideeën. Het was een onvermengde, zuivere wijsheid. Elifaz blaast hier wel heel hoog van de toren over de wijsheid die hij heeft waargenomen bij anderen en vooral bij zichzelf.

Na zijn uitvoerige inleiding begint Elifaz in Jb 15:20 met de inhoud van zijn tweede betoog. In de Jb 15:20-24 past hij zijn verkregen wijsheid toe op een goddeloze bullebak. Een goddeloze, zegt Elifaz, doet zichzelf alle dagen verdriet aan (Jb 15:20). Job is alle dagen in verdriet, maar dat doet hij door zijn goddeloosheid zichzelf aan. De geweldpleger leeft slechts “een [klein] aantal jaren”. Job moet daarmee maar rekening houden als hij volhardt in zijn verzet tegen God.

Elifaz spreekt in algemeenheden, maar de toepassing ervan op Job ligt er dik op. Hij heeft er geen oog voor dat wat hij zegt, lang niet voor alle zondaren geldt. Zo weten we van de goddeloze koning Manasse, die veel geweld pleegde, dat hij maar liefst vijfenvijftig jaar heeft geregeerd (2Kr 33:1; vgl. Ps 73:3).

Jb 15:21 is ook een duidelijke zinspeling op Job, want Job heeft zich in de weergave van zijn leed in deze bewoordingen uitgelaten in zijn eerste klacht (Jb 3:25-26). Hij heeft dat gezegd in de nood van zijn ziel, zittend op de puinhopen van een verwoest leven. Dat Elifaz ongevoelig is geweest voor deze uitingen van smart, blijkt hier. Hij gebruikt deze woorden nu tegen Job.

Een goddeloze bullebak kan inderdaad in rijkdom en overvloed leven, terwijl het minste en geringste onbekende geluid dat hij hoort hem de stuipen op het lijf jaagt. Iemand die een schuldig geweten heeft, heeft geen rust. Hij leeft constant in vrees en voelt nooit enige zekerheid dat hij veilig is. Zelfs als het ogenschijnlijk goed gaat met hem, komt de verwoester tot hem.

De uitzichtloze situatie waarin hij dan terechtkomt, is niet omkeerbaar (Jb 15:22). Hij verwacht ook geen verandering. De duisternis waarin hij zich bevindt, zal hij niet verlaten. Het noodlot heeft toegeslagen en hij kan niet anders dan dit accepteren, hoe groot de weerzin daartegen ook is. Hij wordt voortdurend bedreigd door het gevaar van een plotselinge gewelddadige dood.

Vanwege alle rampen die hem hebben getroffen, is hij ook vervallen tot de bedelstaf (Jb 15:23). Hij probeert zijn leven te rekken door overal naar brood te zoeken, maar hij weet niet waar het te vinden is. De situatie is uitzichtloos. Wat hem wacht, zo weet hij, is “een dag van duisternis”. Die dag van ondergang is “voor hem ophanden” als een dag die door hem met zijn eigen hand bewerkt wordt. Het is echt allemaal zijn eigen schuld.

Vrede en voorspoed hebben plaatsgemaakt voor “benauwdheid en angst” (Jb 15:24). Die overvallen hem, zonder dat hij in staat is zich ertegen te verzetten. Hij wil het wel, maar hij kan het niet. Hij wordt erdoor overweldigd volgens een van tevoren beraamd plan. De verschrikkingen waardoor hij is overvallen en overweldigd, zijn als een koning die na een goede voorbereiding klaar is voor de strijd en ten strijde trekt. Job kan zich niet verzetten en is verslagen.

Copyright information for DutKingComments