Job 16:1

Inleiding

Hoewel Elifaz in zijn tweede betoog veel scherper en onbedachtzamer is geweest dan in zijn eerste betoog, heeft niets van wat hij heeft gezegd, Jobs geweten geraakt. In de reactie van Job valt op dat hij zo in beslag genomen wordt door zijn relatie met God, dat al het andere daarbij op de achtergrond komt. Dit bewijst de echtheid van zijn geloof: hij wil God begrijpen.

Job verwijt zijn vrienden hun hardheid

Als Elifaz klaar is met zijn tweede toespraak tegen Job, geeft Job antwoord (Jb 16:1). Hij zegt dat Elifaz hem niets nieuws heeft verteld (Jb 16:2). Wat hij heeft gehoord, heeft hij al zo vaak van zijn vrienden gehoord. Het is niet meer dan een herhaling van zetten. In de verbeelding van Elifaz zijn de woorden die hij en zijn vrienden tot Job hebben gesproken “vertroostingen van God” (Jb 15:11). Maar Job heeft er geen goed woord voor over en noemt hen “moeitevolle vertroosters” (vgl. Jb 13:4).

Hun woorden zijn voor hem “woorden van wind”, precies de uitdrukking die Elifaz heeft gebruikt om Jobs woorden mee aan te duiden (Jb 15:2). Is hun voorraad winderige, holle frasen nog niet uitgeput (Jb 16:3)? Ze blijven hun ongegronde beschuldigingen maar uiten. Ze kunnen beter ‘een einde’ breien aan hun woordenbrij en hun mond houden. Zo maken zij zijn lijden alleen maar zwaarder in plaats van lichter. Waar halen ze hun stellige antwoorden toch vandaan? Waar het werkelijke probleem bij hem zit, ontgaat hun volledig. Niet een van hun woorden treft daarom doel.

De rollen moesten maar eens omgedraaid zijn (Jb 16:4). Zij moesten zich maar eens in zijn positie bevinden en hij in die van hen. Zou hij dan ook zo spreken als zij? Zou hij ellenlange redevoeringen tegen hen houden om hen te overtuigen van hun zonden die hen in deze rampspoed hadden gebracht, zoals zij nu doen bij hem? Zou hij spottend medelijdend zijn hoofd over hen schudden tijdens hun verdediging, zoals zij nu doen over hem als hij zich verdedigt?

Job heeft vragen gesteld over hoe hij zou reageren als de rollen omgedraaid zouden zijn. Die vragen zijn terecht. Hij mag dat vragen. Het laat zien dat we iemand die in nood is alleen kunnen helpen als we iets van die nood uit eigen ervaring kennen of ons eerst enigermate in iemands situatie inleven en meevoelen (vgl. Hb 13:3; Mt 8:17; 2Ko 1:3-7).

De vrienden hebben zich de verwijten van Job op de hals gehaald door alles achterwege te laten wat met echte vriendschap te maken heeft. Ze behandelen Job als een vreemde, terwijl ze toch zijn vroegere leven hebben gekend. Nu plaatsen ze daar vraagtekens bij en uiten zelfs beschuldigingen naar aanleiding van zijn huidige toestand.

Job gaat zover in zijn verdediging, dat hij beweert dat hij zich met zekerheid anders zou opstellen dan zijn vrienden nu tegenover hem doen als zij in zijn schoenen zouden staan (Jb 16:5). Hij zou als een echte trooster met hen omgaan. Dit zegt hij om aan te geven wat hij zo erg bij zijn vrienden mist. Hij zou hen bemoedigen met de juiste woorden. Op de juiste tijd zou hij weten te zwijgen om hen daardoor zijn medelijden met hen te laten voelen.

Mogelijk reageert Job hier wat getergd. Ook de Heer Jezus is in die zin door de mensen gehouden “voor een geplaagde, door God geslagen en verdrukt” (Js 53:4). Zoals Job heeft Hij niet gereageerd op de plagen die over Hem kwamen. Hij heeft alles overgegeven “aan Hem Die rechtvaardig oordeelt” (1Pt 2:23b).

Copyright information for DutKingComments