Job 18:7-8

Het zekere lot van de bozen

Met de opmerking dat Job ‘zijn ziel verscheurt in zijn toorn’ werpt Bildad Job voor de voeten dat hij buiten zinnen is, dat hij als een onzinnige praat, als iemand die niet weet wat hij zegt (Jb 18:4). Job heeft beweerd dat God hem verscheurt (Jb 16:9). Nee, zegt Bildad, dat doe je jezelf aan, dat doet God niet. Voor de stelligheden van Job moet iedereen en alles wijken. Iedereen kan verdwijnen en wat een symbool van standvastigheid is, kan verplaatst worden, maar het denken van Job zit muurvast. Wij zouden zeggen: al gaat iedereen op zijn kop staan, Job verandert niet van opvatting en houdt daar star aan vast.

Deze wijze van argumenteren van Bildad bewijst niets anders dan de zwakheid van zijn eigen argumenten. Wat Bildad zegt, heeft niets met de inhoud te maken. Iemand die zijn gesprekspartner niet kan overtuigen, maar zijn verlies niet wil erkennen, zal de ander van totale onbeweeglijkheid beschuldigen. Hij raakt erdoor geïrriteerd en beschuldigt de ander ervan dat hij ‘niet flexibel’ is in zijn opvattingen, dat hij ‘vastgeroest’ zit in zijn mening, dat hij ‘niet wil openstaan’ voor andere inzichten enzovoort.

Nou Job, zo vervolgt Bildad zijn toespraak en herhaalt zijn betoog als een leraar tegenover een leerling die traag is van begrip, je kunt er zeker van zijn dat “het licht van de goddelozen wordt uitgedoofd” (Jb 18:5; Jb 21:17). Hij bedoelt daarmee dat Job wel kan menen dat hij het licht heeft, dat hij zijn situatie goed kan beoordelen, maar dat zijn licht wordt uitgedoofd, want hij is een goddeloze. Ook de vlam van zijn vuur zal niet meer schijnen, wat wil zeggen dat zijn huis onbewoond zal zijn. Voor Bildad is het door Gods oordelen over Job en Jobs uitingen daarover zonneklaar dat Job een huichelaar en zondaar is.

Het licht dat hij over zijn leven had, waardoor hij alles in zijn juiste betekenis kon zien, is verduisterd (Jb 18:6). Job kan niet meer zien hoe de dingen werkelijk zijn, want zijn denken is verduisterd, zo oordeelt Bildad. Met “zijn lamp” kan de geest van een mens worden bedoeld (Sp 20:27). Als een mens sterft, sterft zijn geest niet, maar kan hij zijn licht niet meer laten schijnen over de dingen van dit leven. Op de dag dat zijn geest uit hem weggaat, “op die dag vergaan zijn plannen” (Ps 146:4).

Zolang Job nog leeft, kan hij ook niet meer de krachtige stappen van vroeger zetten (Jb 18:7). Hij wordt daarin belemmerd door zijn moeiten en ziekten die over hem zijn gekomen door zijn zonden. Wat hij anderen heeft aangeraden, is zijn valstrik geworden. Hij komt om in zijn eigen raad. Zijn raad was om te zondigen met als doel daardoor voorspoed te krijgen. Die raad is zijn ondergang geworden.

In de val gelopen

Bildad wijdt uit over de vergelding die het deel is van de goddeloze. In de Jb 18:8-10 gebruikt hij de illustratie van een valstrik om wilde dieren mee te vangen. Hij past dit toe op het verstrikt raken van een kwaadaardige persoon, met wie hij niemand anders dan Job bedoelt. De gedachte is dat wie erop uit is om slechte dingen te doen, de gevolgen daarvan te dragen krijgt. Het is de wetmatigheid dat waar een goddeloze ook heengaat, hij uiteindelijk verstrikt zal raken in de dood. “Wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten” (Gl 6:7b).

Iemand die belemmerd wordt in zijn wandel door zijn zonden (Jb 18:7), zal ook niet ver komen. Hij wordt stilgezet omdat hij in een net geworpen wordt (Jb 18:8). Hij beseft niet dat hij over een valkuil loopt waarover een vlechtwerk is gelegd. Als hij daarover loopt, zakt hij door het vlechtwerk heen en komt in de valkuil terecht. Hier wordt benadrukt dat hij die weg zelf kiest en daarmee ook zelf kiest voor zijn ondergang.

In Jb 18:9 wordt de klemtoon gelegd op het plotselinge van zijn ondergang. Ineens wordt hij in zijn wandel gestopt doordat een strik hem bij de hiel grijpt. Hij kan geen stap meer verzetten. De situatie overvalt en overweldigt hem, zonder dat hij zich eruit kan bevrijden. Hij heeft dit niet voorzien, er geen rekening mee gehouden.

In Jb 18:10 gaat het meer om het onvermijdelijke. Iemand die de weg van zonde gaat, krijgt onvermijdelijk te maken met een touw en een val die voor hem verborgen zijn. Ze liggen daar speciaal voor hem die een weg van zonde gaat. Hij zal erdoor omstrikt en gevangengenomen worden. Dit lot treft ieder die de weg van de zonde gaat. Job moet weten dat hij in de ellende als in een valkuil zit omdat hij de weg van de zonde is gegaan.

Copyright information for DutKingComments