Job 19:22

De smeekbede om medelijden

Job is op het dieptepunt van de beschrijving van zijn situatie aangekomen. Hij doet een hartverscheurende oproep aan hen, die hij nadrukkelijk “mijn vrienden” noemt, om zich over hem te ontfermen (Jb 19:21; vgl. Jb 6:14). Hij heeft hun hulp bijzonder nodig nu Gods hand hem zo zwaar heeft getroffen (Job 1-2). Die hand rust nog steeds zwaar op hem, zonder hem er een reden voor te geven. Hij hunkert ernaar dat zij hem helpen het leed te dragen.

Nu is het voor Job nog zo, dat zij hem vervolgen en zich daarmee tegenover hem gedragen zoals God Zich tegenover hem gedraagt (Jb 19:22). Wanneer zullen ze verzadigd zijn van zijn vlees? Als ze hem zien, moet het toch wel tot hen doordringen hoe zwaar hij lijdt? Is dat niet voldoende reden om ermee op te houden hem te kwellen met hun beschuldigingen, waardoor zijn lijden nog groter wordt?

Job is er zo zeker van dat hij onschuldig lijdt, dat hij wenst dat zijn woorden werden opgeschreven en opgetekend (Jb 19:23). Dan kunnen toekomstige generaties zijn verdediging lezen. Hij is ervan overtuigd dat ze tot de conclusie zullen komen dat zijn beschuldigers ongelijk hebben en hij werkelijk onschuldig is.

Hij wil ook dat ze, behalve dat ze in een boekrol moeten worden opgetekend, “met een ijzeren griffel en lood voor eeuwig in een rots uitgehakt” worden (Jb 19:24). Een boekrol kan per slot van rekening vergaan of kwijtraken, maar wat in een rots is uitgehouwen en met lood is opgevuld, is erg duurzaam en blijft voor lange tijd leesbaar. Zo wil hij zijn ‘gelijk’, het getuigenis over zijn onschuld en het onrecht dat hem is aangedaan, over zijn dood heen tillen.

Wat Job verlangt, is gebeurd en dat op veel overtuigender wijze dan hij voorstelt. Zijn woorden zijn door God opgenomen in Zijn Woord, het eeuwige Woord. Alleen is dat niet gebeurd zoals hij het bedoelde om zijn onschuld voor eeuwig vast te leggen, maar om ons te leren over Gods handelen met een mens aan wie Hij Zich wil openbaren.

De woorden van Job komen voort uit het verlangen om zijn oprechtheid te verdedigen. Zo heeft hij eerder zijn woorden verdedigd (Jb 7:7-11; Jb 10:1; Jb 13:3; 13-14). Ze zijn ook een direct antwoord op de harde woorden van Bildad dat zijn gedachtenis zal vergaan op aarde en dat zijn naam zal zijn uitgestorven (Jb 18:17). Zowel Job als Bildad kent de waarheid van de woorden van de wijsheid: “De herinnering van de rechtvaardige is tot zegen, maar de naam van de goddelozen zal wegteren” (Sp 10:7). Job klemt zich vast aan het eerste deel, Bildad gebruikt het tweede deel voor Job.

Copyright information for DutKingComments