Job 19:4

Inleiding

In dit hoofdstuk horen we het antwoord van Job aan Bildad. De inhoud van dit hoofdstuk laat zich in vier coupletten verdelen:

1. Ten eerste de wanhoop van Job over de hardnekkige aanvallen van de vrienden die over hem heen walsen (Jb 19:2-5).

2. Dan komt zijn wanhoop over God, Die hem heeft verlaten en, naar zijn gevoelens, ten onrechte blijft aanvallen (Jb 19:6-12).

3. Vervolgens zijn wanhoop dat God zijn naasten en zelfs zijn vrouw van hem heeft vervreemd (Jb 19:13-20).

4. Maar ten slotte richt hij zich in het geloof op Iemand, zijn Losser, Die hem aan het einde zal verlossen (Jb 19:21-27), met als gevolg daarvan dat hij aan zijn vrienden een oproep doet (Jb 19:21) en een waarschuwing geeft (Jb 19:28-29) om op te houden met hun valse beschuldigingen.

Hoelang gaan de vrienden nog door?

Net als de vorige keren antwoordt Job op wat er tegen hem is gezegd, dit keer door Bildad (Jb 19:1). Hij vraagt Bildad en in hem de beide andere vrienden hoelang ze nog blijven doorgaan met hem te beschuldigen (Jb 19:2). Ze bedroeven zijn ziel er intens mee. Zijn gevoelens worden door de woorden van Bildad en zijn vrienden diep gekwetst en verbrijzeld. Ze maken hem innerlijk helemaal kapot met wat ze tegen hem zeggen.

Ze hebben hem nu al “tien keer [een uitdrukking die ‘tig keer’, dat is heel vaak, betekent (Gn 31:7; Nm 14:22)] schande aangedaan” met hun ongegronde beschuldigingen (Jb 19:3). Telkens heeft hij hen gewezen op hun dwaling en hun beschuldigingen ontkend. Ze hebben nog geen enkele beschuldiging met bewijzen kunnen staven. Hun veronderstelling is dat hij lijdt omdat hij heeft gezondigd. Ondanks hun gebrek aan bewijs voor hun beschuldigingen schamen ze zich niet hem zo hard te behandelen.

Hun optreden tegenover Job is ronduit schaamteloos. Hun komst was toch bedoeld om hem te troosten?

Laat staan, zo zegt Job, dat ik werkelijk gedwaald heb. Wat heb ik jullie daar dan mee aangedaan (Jb 19:4)? Ik heb het toch alleen mijzélf aangedaan? Dan hoeven jullie je daar toch niet zo druk over te maken? Jullie hebben geen recht om mij zo hardhandig te behandelen. Jullie nemen nu de plaats van God in. Jullie verheffen je boven mij met jullie uitspraken over de zonden die ik zou hebben gedaan (Jb 19:5). Jullie kijken op mij neer en praten vanuit de hoogte tegen mij. Jullie maken jezelf groot ten koste van mij. Als bewijs voor jullie beschuldigingen voeren jullie “mijn schande” aan. Die schande zou ik over mij hebben gehaald door mijn zonden.

Maar ik heb niet met jullie te doen, ik heb met God te doen (Jb 19:6). Gód heeft mij neergedrukt in de smaad en de schande. Als jullie iemand willen aanklagen, dan moeten jullie niet mij, maar God aanklagen! Dat moeten ze maar eens goed tot zich laten doordringen. Job ziet in alles Gods hand. Alleen heeft hij er geen verklaring voor waarom Gods hand zo zwaar op hem drukt, terwijl de vrienden beweren dat die hand in tucht op hem is neergekomen vanwege zijn zonden.

Job denkt dat God zonder reden tegen hem is. Zijn vrienden denken dat God alle reden heeft om tegen hem te zijn. Ze hebben geen van beiden gelijk, want God is vóór Job. De toorn van God is op het kruis in alle hevigheid tegen de Heer Jezus ontbrand, maar niet tegen Job.

Job voelt zich door Gods vangnet van moeiten en rampspoed omsingeld, waaruit hij zich niet kan bevrijden. Dat staat tegenover de beweringen van Bildad dat Job door eigen schuld in dat net is terechtgekomen (Jb 18:7-8). Tegelijk is daar ook het aspect dat God Job met Zijn vangnet naar Zich toetrekt. Job is er nog niet aan toe zich aan God uit te leveren, maar hij is wel voortdurend naar Hem op zoek.

Copyright information for DutKingComments