Job 2:1

De HEERE wijst de satan opnieuw op Job

Nu Job al zijn bezittingen en al zijn kinderen is kwijtgeraakt, verplaatst het toneel zich van de aarde weer naar de hemel (Jb 2:1). Opnieuw is er een dag waarop de HEERE de engelen, onder wie de satan, bij Zich roept (Jb 1:6). Van de satan wordt er deze keer ook apart bij gezegd dat hij “in hun midden kwam om zijn opwachting te maken bij de HEERE”. Na het verlies van de eerste ronde wordt hij voor de tweede ronde opgeroepen.

Opnieuw begint de HEERE met spreken en richt het woord tot de satan met weer de vraag waar hij vandaan komt (Jb 2:2; Jb 1:7a). Het antwoord van de satan is gelijk aan dat van de vorige keer (Jb 1:7b). Ook het getuigenis over Job is, zoals dat in Job 1 is gegeven (Jb 2:3; Jb 1:1; 8). Voor de derde keer klinkt dit getuigenis, maar het is dit keer een getuigenis dat met de glans van een doorstane beproeving is omgeven. Ondanks de grote ellende waarin Job is terechtgekomen, zo getuigt de HEERE tegen de satan, houdt Job vast aan zijn vroomheid. Job is wel neergeworpen, maar niet omgekomen (2Ko 4:9).

Daarbij getuigt de HEERE er nog bij dat er geen reden was om Job dit te doen ondergaan. De woorden “hoewel u Mij tegen hem opgezet hebt om hem zonder reden te verslinden”, bevestigen opnieuw dat het niet alleen de satan is die Job heeft beroofd, maar dat de HEERE de regie heeft en de satan gebruikt om Zijn doel te bereiken. De HEERE gebruikt hier de woorden “zonder reden” die de satan eerder heeft gebruikt om te insinueren dat Job niet ‘zonder reden’ de HEERE vreest (Jb 1:9). Hij zegt hiermee dat de satan ongelijk heeft gehad met zijn bewering dat Job Hem alleen maar dient vanwege het voordeel dat het zou opleveren.

Copyright information for DutKingComments