Job 21:5

Inleiding

In zijn antwoord aan Zofar richt Job zich, zoals hij vaker doet, tot de drie vrienden. Bij uitzondering richt hij zich alleen tot hen en niet tot God. De gedachte dat zijn Verlosser leeft (Jb 19:25), geeft hem rust. De vrienden stellen een God voor Die rechtvaardige vergelding over iemand brengt als hij zondigt. Ze hebben allen steeds beweerd dat God de goddelozen straft met ongeluk.

Job gaat dit weerleggen door uitvoerig aan te tonen dat dit niet voor alle goddelozen geldt. Hij houdt hun voor dat Gods gerechtigheid lang niet altijd op aarde wordt uitgeoefend en vaak niet door de mens is waar te nemen. Er zijn ook goddelozen die het goed gaat en lang leven. Maar ook de goddeloze die lang leeft en die kwaad in zijn leven bespaard blijft, zal zich eens voor God moeten verantwoorden (Jb 21:30).

De ernst van zijn antwoord

Job antwoordt Zofar (Jb 21:1). Uit zijn antwoord blijkt zijn ongebroken geest. Hij is niet meer zo bitter in zijn spreken over God en ook niet meer zo verlangend naar de dood. De vrienden waren gekomen om hem te troosten, maar dat is volledig mislukt. Het is op het tegendeel uitgelopen. Ze hebben zijn last verzwaard. Job zegt nu dat ze geen troost kunnen bieden in hun woorden, maar dat ze hem kunnen vertroosten door aandachtig naar hem te luisteren (Jb 21:2). Wat hij te zeggen heeft, is hun aandacht ten volle waard. Het is een oproep om zijn woorden serieus te nemen en te overwegen.

Aandachtig luisteren vergt veel van de luisteraar. Als dat kan worden opgebracht, betekent dat troost voor de lijdende. Wie dat niet kan, kan zich beter niet over de nood van een ander uitlaten en nog minder zich ermee bezighouden. Een lijdende verlangt een open, luisterend oor en niet een open, veroordelende mond. Veel verdriet is zwaarder geworden doordat er vanwege ongeduld en gebrek aan inlevingsvermogen niet goed werd geluisterd naar wat er echt werd gezegd.

Job vraagt niet om begrip. Dat lijkt hij niet meer te verwachten. Hij vraagt om verdraagzaamheid (Jb 21:3). Als ze het maar eens konden verdragen dat hij spreekt. Hij heeft iets op zijn hart waarvan hij wil dat ze dat in elk geval aanhoren. Wanneer hij uitgesproken is, kunnen ze verdergaan met hem te bespotten. Op instemming rekent hij niet. Toch wil hij gezegd hebben wat hij te zeggen heeft. Maar al zou hij tegenover een mens klagen, houdt dat dan in dat hij niet verdrietig zou mogen zijn? Wie zou dat niet zijn, als hem alles ontnomen was en Gods handelen met hem zo ondoorgrondelijk was?

Voor hemzelf is het zo, dat hij zijn klacht niet tot een mens richt (Jb 21:4). Zijn klacht is tot God gericht geweest. Waarom reageren de vrienden dan zo hard? God neemt het Job niet kwalijk. Hij heeft liever dat wij worstelen, dan dat we onverschillig zijn tegenover Hem of op een arrogante manier met Zijn waarheid omgaan en deze zo tot een dode zaak maken. De worsteling van Job – dat hij niet kan begrijpen wat God met hem doet – is het bewijs dat hij niet onverschillig of arrogant is. Zijn raadgevers matigen zich aan dat zij weten wat er aan de hand is.

Job wil dat ze zich tot hem wenden om goed in zich op te nemen in wat voor een verdriet en lijden hij zich bevindt (Jb 21:5). Als ze dat gaan beseffen, zullen ze ontzet zijn dat iemand zo erg, en dat onschuldig, kan lijden. Dan zullen ze de hand op de mond leggen, wat betekent dat ze geen woord meer zullen zeggen. Misschien dat het dan tot hen doordringt welk een groot onrecht ze hem aandoen door hem te beschuldigen van geheime zonden.

Als hij terugdenkt aan de mogelijke oorzaak van al de bergen van lijden die over hem zijn gekomen, namelijk dat God onrecht toestaat, wordt hij “door schrik overmand” (Jb 21:6). Als hij aan alle ellende denkt waaronder hij is bedolven, wordt hij erdoor overweldigd. De rillingen kruipen hem weer over zijn rug, en zijn benen beginnen weer te trillen. Wie wel eens iets heftigs heeft meegemaakt en daaraan terugdenkt, herkent die reactie van het lichaam.

Copyright information for DutKingComments