Job 24:15-16

Duisternis omgeeft de zonde

Job heeft in de vorige verzen een bepaalde categorie boosdoeners beschreven die openlijk hun zonden bedrijven. In de komende verzen beschrijft hij de soortgenoten van deze boosdoeners, bij wie zij horen. Hij gaat spreken over mensen die hun zondige werken in de duisternis verrichten. De boosdoeners kiezen de nacht om hun “onvruchtbare werken van de duisternis” (Ef 5:11) uit te voeren. In geestelijk opzicht geldt dit natuurlijk ook voor de categorie boosdoeners die in de vorige verzen is beschreven.

Mensen die de duisternis kiezen voor het verrichten van hun zondige daden, doen dat omdat zij het licht haten (Jb 24:13; Jh 3:20). Zij kennen Gods wegen niet, die altijd in het licht zijn. “God is licht” (1Jh 1:5). Omdat ze het licht haten, blijven zij ook niet op Zijn paden, want daarop schijnt Zijn licht. Job heeft van zichzelf het tegenovergestelde gezegd (Jb 23:11). Omdat zij het Woord van God verwerpen, gaan zij op “de paden van de gewelddadige” (Ps 17:4).

In de Jb 24:14-16 spreekt Job over de moordenaar, de dief en de overspeler. Zij zijn overtreders van respectievelijk het zesde, achtste en zevende gebod. Voordat het licht wordt, wordt de moordenaar en dief actief (Jb 24:14). Eerst doodt hij “de ellendige en arme”, dat zijn mensen die zonder bescherming zijn. Dan steelt hij hun schamele bezittingen.

De overspeler is ook iemand die zijn zonde in de nacht begaat (Jb 24:15; Sp 7:8-9). Hij wacht tot de schemering voordat hij op weg gaat. Hij is zich er goed van bewust dat hij iets gaat doen wat verborgen moet blijven. Niemand mag hem zien. En voor het geval iemand hem toch zou zien, doet hij een masker voor, dat wil zeggen dat hij zijn gezicht verbergt achter zijn bovenkleed door dat omhoog te hijsen. Dan is hij onherkenbaar.

In Jb 24:16 spreekt Job in het algemeen over de bedrijver van ongerechtigheid. Wat hij doet en wie hij is, vat hij in drie zinnen samen:

1. Hij doet zijn werk in de duisternis.

2. Overdag sluit hij zichzelf op, hij verbergt zich, om er de volgende nacht weer op uit te trekken.

3. Hij heeft een afschuw van het licht.

Deze mensen zijn net zo bang voor de morgen als voor “de schaduw van de dood” (Jb 24:17). Ze zijn als de dood voor het daglicht, want dan is de kans groot dat ze betrapt of herkend worden. Dat willen ze natuurlijk tegen elke prijs voorkomen. Het is net zo erg om betrapt te worden als om de dood in de ogen te kijken.

De kracht van wat Job zegt, ligt niet alleen in de waarheid van zijn waarneming. Het gaat er vooral om dat hij aangeeft dat mensen de gruwelijkste zonden plegen, zonder dat God een hand naar hen uitsteekt om hen te oordelen. Alle plegers van ongerechtigheid kunnen ongehinderd doorgaan. Niemand stopt of straft hen.

Copyright information for DutKingComments