Job 27:9

Tegenstelling met het karakter van een goddeloze

In de Jb 27:7-10 spreekt Job over het lot van de goddeloze en de huichelaar zoals dat steeds door de vrienden is voorgesteld en op Job is toegepast. Hij sluit zich aan bij wat de vrienden hebben gezegd, want dit is inderdaad de algemene regel. God is een Oordelaar van het kwaad. Job past deze waarheid echter heel anders toe dan de vrienden hebben gedaan. Dat zien we vanaf Jb 27:11, als hij onderwijs gaat geven over “de hand van God”, het handelen van God.

Job beschrijft zijn vrienden als “mijn vijand” en “mijn tegenstander” (Jb 27:7). Zij hebben hem als “een goddeloze” toegesproken, “iemand die onrecht doet” en hem op die manier als een vijand en een tegenstander benaderd. Hij wil hun duidelijk maken hoe onmogelijk het is iemand als hij te verwarren met een goddeloze en iemand die onrecht doet. Hij is niet zo iemand.

Inderdaad is er voor de huichelaar – voor de vrienden is Job zo iemand – geen hoop als God zijn leven afsnijdt en zijn ziel, zijn leven, wegneemt (Jb 27:8). Maar Job is geen huichelaar en is ook niet zonder hoop. Hij blijft op God hopen, dwars door alle vragen heen die hij over zijn lijden heeft.

God hoort het hulpgeroep van de huichelaar niet als die in zijn benauwdheid tot Hem roept (Jb 27:9). De oorzaak daarvan is dat de huichelaar geen echte relatie heeft met God, de Almachtige. Hij wil dat ook niet, hij schept geen vreugde in Hem (Jb 27:10). Daarom roept hij God niet te allen tijde aan, maar alleen als er benauwdheid over hem komt. Bij Job is dat anders. Job schept wel vreugde in de Almachtige en roept Hem te allen tijde aan. Dat heeft hij ook gedaan toen hij in voorspoed leefde. Hoewel Job (nog) geen antwoord krijgt op zijn hulpgeroep, weet hij dat God hem hoort.

In plaats van door de vrienden onderwezen te worden over het doen en laten van God kan Job hun wel wat onderwijs “aangaande de hand van God” geven (Jb 27:11). Hij draait de rollen om. Hij kent de Almachtige en zal niet voor hen verbergen wat hij van Hem weet. Ze hebben toch zelf gezien hoe hij vroeger was, dat er geen onrecht bij hem was (Jb 27:12)? Waarom blijven ze dan toch aan hun “vluchtigheid”, hun lege praatjes, hun holle frasen, vasthouden?

Copyright information for DutKingComments