Job 3:17

Was ik maar als baby gestorven!

In Jb 3:11 stelt Job de eerste ‘waaromvraag’ aan God. Er volgen nog meer ‘waaromvragen’ (Jb 3:12; 20; Jb 7:20; 21; Jb 10:18; Jb 13:14; 24; Jb 21:7; Jb 24:1). Op geen enkele ervan geeft God Job antwoord, want Hij is God, maar Hij maakt er Job ook geen verwijt over.

God ziet de tijd al als aanwezig dat alle ‘waaromvragen’ zijn overgegaan in een lofprijzing. Dan zal Job en zullen wij zien dat elke dag, de blijde en de droevige, er was omdat Hij die wilde. En Zijn wil is goed. Dan zullen we Hem als het ware met terugwerkende kracht prijzen voor elke dag die ons op aarde gegeven is.

In de Jb 3:1-10 heeft Job zijn geboortedag verwenst. Hij heeft zijn geboorte echter niet kunnen voorkomen. ‘Maar’, zo roept hij het uit, ‘waarom ben ik dan niet direct bij mijn geboorte gestorven door de geest te geven toen ik uit de buik naar buiten kwam?’ (vgl. Gn 49:33). Elke liefdedienst na zijn geboorte, de zorg aan de zuigeling Job, ziet hij als een wrede daad.

Job verfoeit de lieflijke aanblik van een moeder die vol liefde een pasgeboren kind op de knieën neemt en het de borst geeft (Jb 3:12). Die knieën of de schoot waarop hij lag en vertroeteld werd en waardoor hij gedragen werd (Gn 50:23; Js 66:12) en de borsten die hem voedsel gaven, hebben ervoor gezorgd dat hij nu zoveel ellende beleeft. Hadden ze dat niet gedaan, dan was hij tenminste gestorven.

Job verkiest de dood boven het leven. Vergeleken met zijn huidig bestaan is de dood voor hem een benijdenswaardig lot. Om de weldaad van die situatie te beschrijven gebruikt hij vier uitdrukkingen (Jb 3:13). Hij zou

“neerliggen”

“stil zijn”

“slapen”

“rust hebben”.

“Neerliggen” geeft de gedachte aan weldadige rust. “Stil zijn” betekent niet in moeiten zijn en er ook niet bang voor zijn dat ze komen. “Slapen” is niet alleen stilte, maar ook geen besef hebben dat er mogelijk ergens gevaar dreigt. Hij zou dan “rust hebben” in plaats van de huidige ellende te beleven.

Hij ziet het dodenrijk voor zich als een verblijfplaats waar hij samen is met koningen en raadsheren die zo machtig waren, dat zij steden herbouwden om hun naam te laten voortbestaan (Jb 3:14). Hij ziet zich ook samen met vorsten, mensen die geslaagd waren in het leven en die goud en een overvloed aan zilver hadden (Jb 3:15).

Een andere optie is dat hij als een misgeboorte er niet zou zijn, als een klein kind dat het daglicht nooit heeft aanschouwd (Jb 3:16; Pr 6:3-5; Ps 58:9). In elk geval is er in het dodenrijk rust, zowel voor de goddelozen als voor hen die uitgeput zijn (Jb 3:17). Ook voor de gevangenen is daar rust (Jb 3:18). Ze hoeven geen dwangarbeid meer te doen. De stem van de slavendrijver horen ze daar niet. In het dodenrijk is geen onderscheid tussen groot en klein, oud en jong, aanzienlijk en veracht (Jb 3:19). Ook de slaaf is er vrij.

Voor Job is het dodenrijk de bevrijding van alle ellende, onrust en gebondenheid. Maar Job zoekt bij de dood wat alleen God kan geven. Wat Job zegt van het dodenrijk in deze verzen, is alleen uiterlijk zo. De Heer Jezus laat zien hoe het er werkelijk is en dat er in het dodenrijk onderscheid is tussen gelovigen en ongelovigen (Lk 16:22-23).

Copyright information for DutKingComments