Job 3:25-26
Wat voor zin heeft een bestaan als het mijne?
Job kan de dag van zijn geboorte niet uitwissen (Jb 3:1-10) en zijn geboorte niet ongedaan maken (Jb 3:11-19). Dan blijft de vraag over wat voor zin zijn leven verder nog heeft, nu hij zo in de ellende zit. Hij vraagt zich af waarom God mensen in leven laat die er de voorkeur aan geven om te sterven. Daarover gaat het in de Jb 3:20-26. Zo’n vraag is hoogstwaarschijnlijk niet bij hem opgekomen toen hij voorspoed had. Hij meet de waarde van zijn leven af naar zijn omstandigheden, niet naar Gods bedoeling. Doen wij dat ook niet vaak? Job is een ellendige en rekent zichzelf tot de “bitter bedroefden van ziel” (Jb 3:20). Hij spreekt in het meervoud: de bedroefden van ziel. Het is een categorie van mensen die naar de dood verlangt (Jb 3:21). De dood is voor hen het einde van al hun lichamelijke lijden en al de bitterheid van hun ziel, maar de dood laat zich niet zien. Dan zullen ze naar de dood op zoek gaan, ernaar speuren, dat wil zeggen er met de grootst mogelijke inspanning naar zoeken, want er is hen alles aan gelegen hem te vinden. Ze gaan ernaar op zoek met nog meer ijver dan ze naar verborgen schatten zouden speuren. Al zouden ze nog zoveel verborgen schatten vinden, ze weten dat de grootste schat hen niet van hun lijden en bitterheid kan verlossen. Dat kan volgens hen alleen de dood. Daarom zijn ze “tot jubelens toe” blij als ze het graf vinden (Jb 3:22). Dan hebben ze eindelijk rust. Job ziet niet hoe zijn weg verder zal moeten gaan (Jb 3:23). Vertwijfeld vraagt hij waarom God het levenslicht geeft aan iemand die niet weet hoe hij verder moet leven, welke weg hij moet gaan. Bij al zijn worstelingen is niets te bespeuren wat erop zou wijzen dat hij zijn leven in eigen hand wil nemen en wel zelfmoord zou willen plegen. Dat was voor Job geen optie. Zelfmoord betekent dat alle hoop en zicht op God verloren is. Dat is bij Job niet het geval. Hij is integendeel in een verwoed gesprek met God gewikkeld, dat wil zeggen hij spreekt alles uit wat er in zijn hart is aan onbegrip over wat God hem heeft laten overkomen.Job geeft God er zelfs de schuld van, dat Hij hem elke weg verspert (vgl. Kl 3:9). Het is voor Job alsof de God, Die eerst hem en zijn bezit van alle kanten beschutte en zo afschermde voor alle kwaad (Jb 1:10), hem nu te midden van alle kwaad plaatst en hem zo afschermt, dat hij er niet aan kan ontkomen, hem geen enkele uitweg geeft (vgl. Kl 3:2-7). Als wij in een dergelijke situatie terechtkomen en ook geen uitweg zien, wil God onze blik richten op de enige uitweg die altijd overblijft: de uitweg naar boven (2Ko 4:8b).Voor Job is God de veroorzaker van het kwaad dat hem heeft getroffen en niet de satan. Nergens spreekt Job over de satan als de bewerker van zijn rampen. Hij heeft niet, zoals wij, achter de schermen gekeken en weet niet van het optreden van de satan. Aan de mogelijkheid daarvan denkt hij niet. Hij denkt alleen aan God, ook in zijn verdere strijd. Dit is een kenmerk van echte Godsvrucht.Hij weet dat God hem eerst brood heeft gegeven (Jb 3:24). Daarvan is niets over. Alles is hem afgenomen. Het enige wat hem enige verlichting geeft, is zuchten. Ook water heeft hij niet. Zijn jammerklachten zijn daarvoor in de plaats gekomen. Het geeft ook aan dat de pijnen als een niet eindigende stroom over hem heen gaan.In Jb 3:25 zien we dat Job tijdens al de voorspoed die hij genoot, toch ook werd geplaagd door de angst dat zijn voorspoed een keer zou worden weggenomen. Hij was beducht voor een ramp. Er is een groot aantal rampen in alle hevigheid over hem gekomen. In zijn voorspoed had Job al geen rust en veiligheid. En die heeft hij nu helemaal niet (Jb 3:26). De stilte is verdwenen. Hij was al niet rustig, maar nu is de innerlijke onrust pas goed gekomen en heeft zulke grote vormen aangenomen, dat die hem tot wanhoop drijft.
Copyright information for
DutKingComments