Job 3:3-10

Inleiding

Hier begint het grootste en in menig opzicht ingewikkeldste gedeelte van het boek. Het bevat een grote hoeveelheid argumentaties, aanklachten, beschuldigingen, verdachtmakingen, ontkenningen, gedeeltelijk juiste theorieën, filosofieën en theologie. Hier zien we een straaltje geloof en hoop. Alles wat wordt gezegd, gebeurt in schitterende poëtische taal, vaak met gebruikmaking van prachtige oosterse beeldspraak. Dit in tegenstelling tot het begin van het boek (Job 1-2) en het einde ervan (Jb 42:7-17). Die beide gedeelten zijn geschreven als proza, vertelling.

De klacht van Job in dit hoofdstuk is het begin van dit grote gedeelte. We kunnen dit hoofdstuk in drie ongeveer gelijke delen onderverdelen:

1. Job vervloekt zijn geboortedag (Jb 3:1-10);

2. Job verwenst het dat hij als baby in leven is gehouden (Jb 3:11-19);

3. Job verwenst het dat hij nog verder moet leven (Jb 3:20-26).

Was ik maar nooit geboren!

“Daarna” (Jb 3:1) wil zeggen na alle voorgaande dagen en gebeurtenissen, tot en met de afgelopen zeven dagen dat zijn vrienden stilzwijgend bij hem zitten. Maar tijdens het zwijgen staan de gedachten niet stil. Dat blijkt als Job en daarna de vrienden hun mond openen.

Het geduld van Job is op, hij kan niet langer zwijgen. Hij ziet geen hoop op verlichting van zijn lot of vertroosting daarin. Hij kan er niet meer tegen en stort in. Zijn eerste woorden zijn woorden van vervloeking. Die vervloeking betreft zijn geboortedag (vgl. Jr 20:14-18). Zijn vervloeking betreft niet God! Hij zegt God niet vaarwel, maar houdt door alles heen aan Hem vast. Wie met iemand worstelt, is daardoor tegelijk op heel nauwe wijze aan zo iemand verbonden (vgl. Gn 32:24). Wie met iemand worstelt, wil hem niet kwijt, maar wil hem overwinnen.

Het is vaker zo, dat iemand tijdens een grote beproeving stand houdt, maar instort als na verloop van tijd de pijn van de situatie begint door te dringen. Juist overrompelende gebeurtenissen geven soms een bovenmenselijke kracht om de schok te verdragen. Maar als na de schokkende gebeurtenissen de stilte komt, komt ook vaak de strijd.

Job is de eerste die het stilzwijgen verbreekt (Jb 3:2). Hij neemt het woord om een antwoord te geven op de situatie waarin hij is terechtgekomen. De geestelijke toon van Jobs leven verandert hier dramatisch. De man van geduld en geloof zinkt weg in een toestand van wanhoop en geestelijke depressie. Dit is een toestand die zo vaak het hoofdprobleem vormt voor hen die zware en langdurige lichamelijke ziekten of zwakten te verduren krijgen.

Het is denkbaar dat de verandering van het gedrag van Job het gevolg is van een verandering van gedachten over God. Het woord ‘God’ is hier voor de eerste keer het enkelvoudige Eloah in plaats van het gangbare Elohim (God in het meervoud). Dat laat de vraagtekens zien die Job hier over God heeft. Eerst zag Job Hem als de goeddoende Bestuurder en Beheerser van de elementen. Maar het lijkt erop dat naarmate de beproeving voortduurde, Job is gaan twijfelen aan Gods rechtvaardigheid en goedheid.

Het voelt voor hem alsof hij zich in de handen van een rechterlijke macht bevindt die hem laat lijden voor wat hij niet heeft gedaan, zonder een weg om te ontkomen. Dat maakt hem wanhopig en daarom wenst hij dat hij nooit geboren was. [De enige van wie ooit is gezegd dat het beter was als hij niet geboren was – en dat door de Heer Jezus Zelf –, is Judas, de verrader van de Heer (Mt 26:24-25).]

Zolang zijn lijden uiterlijk of lichamelijk is, is Job kalm; maar als twijfels over God zijn hart binnendringen, stort hij in. Toch behaalt de satan ook hier geen overwinning, want nooit zegt Job God vaarwel. Hij vervloekt wel zijn geboortedag, maar niet God. Hij blijft op God hopen, hoe hij ook in vertwijfeling raakt door wat God hem heeft aangedaan (Jb 13:15a).

Dit hoofdstuk is een bron van vertroosting voor hen die op soortgelijke wijze worden beproefd als ze zien dat zelfs een groot man als Job zo’n worsteling met het geloof kan hebben. God geeft er de voorkeur aan dat we eerlijk met Hem spreken, zelfs in momenten van de diepste somberheid, liever dan dat we ons uiten in vage clichés die ver van de werkelijkheid verwijderd zijn.

We moeten daarbij ook nog het volgende bedenken. Wíj hebben in Job een voorbeeld van ongekend lijden en kunnen uit zijn geschiedenis troost putten als ons iets ergs overkomt. Job had een dergelijk voorbeeld niet. Hij moest het helemaal alleen uitvechten met God. Ook dat aspect maakt hem uniek.

Alleen de Heer Jezus stijgt boven Job uit. Hij is door alle lijden heen gegaan dat een mens maar kan treffen. Daarin is Hij nooit opstandig geweest, want Hij gaf alles over aan Hem Die rechtvaardig oordeelt (1Pt 2:23). Daarbovenuit is Hij ook in een lijden geweest dat alleen Hem kon treffen en dat is het plaatsvervangende lijden vanwege de zonde.

In een ontzettende klacht stort Job zijn hart uit over zijn geboorte (Jb 3:3). Het is een wilde uitbarsting van een opgekropte en niet langer tegen te houden stroom van gevoelens. De bom barst. Hij wenst dat hij niet geboren was of nog beter, hij wil dat die dag en dat moment helemaal niet hebben bestaan. De dag die ieder jaar een gedenkdag is, moet van de kalender verdwijnen. Het moet een dag worden die er nooit is geweest, omdat er aan die dag geen vreugde, maar diepe ellende verbonden is. Naast de dag dat hij geboren is, noemt hij ook de nacht negen maanden tevoren, toen hij verwekt is. Dit wordt later in de Jb 3:6-9 uitgewerkt.

Die dag moet een duistere plek op de kalender zijn (Jb 3:4). Geen mens moet hem kunnen ontdekken. En God, voor Wie de duisternis licht is als de dag, moet er niet naar vragen. Hij moet Zich er vanuit Zijn verheven woonplaats ook niet mee bezighouden, zo lijkt Job aan Hem voor te stellen. Die dag moet in de duisternis verdwijnen alsof hij nooit heeft bestaan. Er mag geen straaltje licht op vallen, want er is met die dag geen straaltje licht verbonden. Ook kunnen we denken aan de duisternis in Genesis 1 toen God begon met de schepping van het licht (Gn 1:3). Daarmee wil Job God vragen of Hij de scheppingsdaad van zijn geboorte terug wil draaien.

Die dag mag worden opgeëist door de duisternis en de schaduw van de dood (Jb 3:5). Daar hoort zijn geboortedag thuis en niet in het land van licht en leven. De zon mag er niet over schijnen; daarom wenst Job dat er wolken over die dag zijn. Die dag wordt als een persoon voorgesteld die angst aangejaagd wordt door plotselinge verduisteringen.

Ook de nacht moet door donkerheid – de schaduw van de dood (Jb 10:21-22) – worden weggenomen (Jb 3:6). De nacht moet nacht blijven en geen daglicht gaan zien. De vreugde van het daglicht van zijn geboorte is ongewenst en ongepast. Er is geen enkele reden tot vreugde over zijn geboorte. Die nacht moet onvruchtbaar blijven en niet verenigd worden met het daglicht van het leven; die dag moet van de dagen van de maand verdwijnen.

De nacht van zijn verwekking moet onvruchtbaar zijn (Jb 3:7). Het vrolijke gezang over zijn geboorte, “de geboorte van een jongetje” (vgl. Jb 3:3) – waaraan grotere vreugde-uitingen waren verbonden dan aan de geboorte van een meisje –, is volkomen misplaatst. De vreugde-uitingen moeten zwijgen, want er is geen reden om vrolijk te zijn over de geboorte van iemand die door zulke verschrikkelijke rampen is getroffen, terwijl daarvoor geen oorzaak aanwezig is.

De dag van zijn geboorte is zo verschrikkelijk voor hem, dat hij er niet alleen zelf de vloek over uitspreekt, maar ook allen oproept die dag te vervloeken die maar kunnen vervloeken, die er hun beroep van hebben gemaakt, zoals een Bileam (Jb 3:8; Nm 22:5-6). Een gelovige behoort niet de hulp in te roepen van een bezweerder. We moeten ons hier voorstellen dat de nood van Job zo groot is, dat hij bij wijze van spreken de hulp van bezweerders zou aanvaarden.

Deze bezweerders worden omschreven als degenen die in staat zijn om de Leviathan te wekken. Deze Leviathan, een vernietigend zeemonster (Js 27:1), zou dan de schepping zo kunnen verstoren, dat de nacht van Jobs verwekking en de dag van Jobs geboorte tenietgedaan zouden worden.

Er mag zelfs geen schemering van de sterren worden gezien, want het enige wat passend is voor die dag, is volslagen duisternis (Jb 3:9). Daarom moet de schemering van de sterren, waardoor het toch niet helemaal donker is, verduisterd worden. De nacht kan wel wachten op het licht, maar dat zal niet komen. In prachtige taal spreekt Job over het aanbreken van een nieuwe dag als over het opengaan van “de oogleden van de dageraad”. Hiermee kan hij ook het pasgeboren leven bedoelen dat de ogen openslaat in een nieuwe wereld.

Job is geboren omdat de moederschoot niet gesloten bleef, want de deuren van de buik waarin hij was, zijn opengegaan (Jb 3:10). Daardoor is het zover gekomen, dat de moeiten waarin hij zich nu bevindt niet voor zijn ogen verborgen zijn gebleven, maar die nu moet aanzien. Hij ziet het leven niet meer als een gave van God en in betrekking met Hem, maar hij meet de waarde van zijn leven nu af naar de ellende waarin hij zich bevindt.

Copyright information for DutKingComments