Job 30:23

Geen hulp van God

Meerdere keren heeft Job over God gesproken en Hem verweten onrechtvaardig te hebben gehandeld. Nu is het zover, dat hij God Zelf rechtstreeks gaat aanspreken (Jb 30:20). Maar er komt geen antwoord. In de ware zin van het woord kon alleen de Heer Jezus dit zeggen (Ps 22:2-4). En wat een verschil is er tussen Hem en Job. Nooit gaf de Heer Zijn vertrouwen in God en Diens gerechtigheid op, terwijl Job twijfelt aan de rechtvaardigheid van God. Job krijgt (nog) geen antwoord omdat hij er nog niet aan toe is. De Heer Jezus werd door God verlaten en kreeg geen antwoord omdat God de zonden van allen die in Hem geloven op Hem legde en Hem daarvoor oordeelde. Hij schreef God daarbij niets ongerijmds toe.

Job schrijft God wel ongerijmde dingen toe. Zijn lijden blijft onverminderd groot en neemt zelfs met de dag toe. Hij gaat recht voor God staan, maar hij constateert dat God niet op hem let. Dat is wel de grootste kwelling. Hij weet dat God er is en hem ziet. Toch doet God net alsof Hij geen belangstelling voor hem heeft. Het lijkt er voor Job op, dat het God onverschillig laat hoe hij eraan toe is.

Dat brengt Job ertoe God “een wreedaard” te noemen (Jb 30:21). Dat is wel een heel sterke beschuldiging. Het houdt tegelijk in dat God wel op Job let, maar dan zonder dat Hij enig medelijden met zijn situatie toont. Integendeel. God is veranderd van Iemand Die hem met zegen heeft overladen in Iemand Die hem nu wreed behandelt. De veranderde houding van mensen die hij in de voorgaande verzen heeft beschreven, is ook bij God aanwezig, zo stelt Job. God heeft Zich met Zijn machtige hand, Zijn machtige daden, tegen hem gekeerd.

Job voelt zich een speelbal van God, zoals een blad een speelbal van de wind is (Jb 30:22). Door de rampen die als een wind zijn leven omver hebben geblazen, is hij alle houvast kwijt. Hij is een weerloze prooi van de gang van zaken waarop hij geen vat heeft, zoals de wind niet te vatten is. De ellende is als een wagen waarop hij zit en die hem meevoert, zonder dat hij de mogelijkheid heeft om van de wagen af te stappen. Hoe zou hij ook kunnen als God de ‘wagenmenner’ is? Zo smelt zijn bestaan weg en verliest het elke vastigheid.

Hij “weet” dat God hem op Zijn ‘windwagen’ onstuitbaar in de richting van de dood voert (Jb 30:23). Dan komt hij terecht op de plaats waar uiteindelijk alle levenden terechtkomen, het graf, niemand uitgezonderd – behalve Henoch en Elia. Dat hij dit “weet”, is niet in strijd met wat hij eerder zei: “Ik weet echter: mijn Verlosser leeft” (Jb 19:25). Het hoort bij het heen en weer en op en neer gaan van zijn gevoelens. Hier is hij weer helemaal overweldigd door zijn rampen en plagen en ziet hij geen uitzicht.

Copyright information for DutKingComments