Job 33:1

Elihu roept Job op om te luisteren

Elihu spreekt rechtstreeks tot Job, hij noemt uitdrukkelijk zijn naam, dit in tegenstelling tot de drie vrienden. Hij vraagt Job om naar zijn betoog te luisteren en al zijn woorden aan te horen (Jb 33:1). “Mijn betoog” is het hele verhaal. “Al mijn woorden” zijn de afzonderlijke woorden die het verhaal vormen. Hij spreekt zo, om de aandacht te vestigen op de belangrijkheid van wat hij gaat zeggen. Hij opent zijn mond om woorden te spreken die de moeite waard zijn om gehoord te worden (Jb 33:2). Zijn woorden zijn geen betekenisloze uitingen van een man die ook zijn zegje over een zaak wil doen. Het zijn woorden die hij als het ware met zijn gehemelte heeft geproefd. Hij is bedachtzaam in zijn woordkeus, hij spreekt niet onstuimig.

Wat hij zegt, komt uit een oprecht hart, en de kennis die hij uitspreekt, is zuiver (Jb 33:3). Hij spreekt niet met verborgen bedoelingen. Het zijn geen mooie, aangenaam klinkende woorden om Job voor zijn inzichten te winnen, maar woorden die hij in oprechtheid voor God uitspreekt.

Hij kan zo spreken omdat hij zich bewust is dat de Geest van God hem heeft gemaakt en dat hij door de adem van de Almachtige het leven heeft (Jb 33:4). Hiermee geeft hij opnieuw aan dat hij geen wijsheid van zichzelf heeft, maar alles te danken heeft aan Hem Die hem het leven heeft gegeven en hem helpt dat leven tot Zijn eer te leven. Daarom kan hij door God gebruikt worden voor Job. God kan ook ons alleen gebruiken om harten van anderen te winnen als wij dit beseffen.

In Jb 33:5 nodigt Elihu Job uit hem te antwoorden – zoals Job God heeft gevraagd om op zijn klacht te antwoorden (Jb 13:3) –, want daartoe heeft Job het recht. Job hoeft niet te accepteren wat Elihu zegt om wie deze is, want hij heeft zijn eigen verbinding met God. God maakt Zijn gedachten vriendelijk bekend. Het gaat Elihu er niet om Job met verwijten of verdachtmakingen te overladen, zoals de vrienden dat hebben gedaan. Hij biedt Job zijn gedachten aan op voet van gelijkheid met hem.

Elihu stelt zich niet boven Job op, maar gaat naast hem staan (Jb 33:6). Hij weet namelijk dat hij en Job beiden in dezelfde verhouding tot God staan. God heeft zowel hem als Job “uit leem gevormd” (Gn 2:7; vgl. Hd 10:26). Hij is net als Job een zwak, breekbaar schepsel. In zijn broosheid is hij voor God niet meer dan Job. Dit bewustzijn van eigen zwakheid is belangrijk als we een falende broeder willen winnen (Gl 6:1). Als we iemand de voeten willen wassen, moeten we ons voor hem buigen (Jh 13:1-5).

Nadat hij zich zo naast Job heeft geplaatst, stelt hij Job gerust over wat hij gaat zeggen (Jb 33:7). Hij zal Job ernstige dingen voorhouden, maar Job hoeft er niet bang voor te worden. Hij zal zijn hand niet zwaar op hem laten drukken. Job voelt Gods hand zwaar op hem drukken (Jb 13:21). Door zich naast Job op te stellen neemt Elihu die angst weg. De vrienden hebben het lijden van Job verzwaard door hem van zonden te beschuldigen als oorzaak van zijn lijden. Dat zal Elihu niet doen. Hij zal zijn lijden niet verzwaren, maar verlichten door Gods licht erover te laten schijnen.

Copyright information for DutKingComments