Job 36:3

Inleiding

Het vierde en laatste deel van de toespraak van Elihu horen we in Job 36-37. Het bevat geen citaat van wat Job heeft gezegd. Het gaat nu over Wie God is, het verband tussen Gods rechtvaardigheid en Zijn macht over de schepping.

Nog meer woorden voor God

Elihu is nog niet uitgesproken en gaat verder (Jb 36:1). Hij heeft al drie toespraken gehouden – net als Job en zijn vrienden –, maar hij voegt er nog een vierde aan toe. Hij vraagt Job nog een ogenblik daarop te wachten en hem aan te horen (Jb 36:2). Hij wil vertellen wat er nog meer voor God te zeggen is, wat hij nog meer ten gunste van Hem kan laten zien. Er is al heel wat door hem over God gezegd, maar er is nog meer in zijn hart wat hij over Hem wil doorgeven, wat Job tot nut zal zijn. Het zijn geen overbodige woorden. We zullen zien dat ze een prachtige inleiding zijn op de verschijning van God aan Job en Zijn spreken tot hem direct nadat Elihu is uitgesproken.

Elihu zegt dat hij zijn gevoelen (of kennis) met betrekking tot God en Zijn handelen “van ver halen” zal (Jb 36:3). Hij zal niet zoals de vrienden vanuit zijn eigen waarneming spreken, geen platgetreden paden bewandelen en geen beroep doen op de traditie. Dat betekent dat hij niet teruggrijpt op een ver verleden, maar een beroep doet op wat buiten het menselijk verstand ligt. Hij doet een beroep op God Zelf, Die ver boven de mens verheven is (Jr 23:23; Jr 31:3), de Bron van de wijsheid die van boven komt (Jk 3:17).

Met de kennis die hij bij God haalt en van Hem krijgt, zal hij Hem, Die hij “mijn Schepper” noemt, “gerechtigheid geven”. Alles wat iemand over God kan zeggen en Hem daarbij recht doet, kan alleen gebeuren als zo iemand daarover door God is ingelicht. Voor de kennis van God moeten we bij Hemzelf zijn. De voorwaarde die God stelt om iemand kennis over Zichzelf te geven, is dat men Hem als zijn Schepper erkent.

Op die manier, in die gezindheid, zullen we God in ons spreken recht doen. We zoeken dan niet onze eigen eer, ons eigen gelijk, maar Zijn eer. Dan zijn we, net als Elihu, een echte dienaar van God. We kunnen dan door Hem gebruikt worden om Hem gerechtigheid te geven, dat is Hem rechtvaardig te verklaren in Zijn handelen. Als we dat inzien, is het gevolg dat we Hem vertrouwen. Dan verdwijnt alle twijfel aan Zijn bedoelingen en zullen we Hem niet, hoe bedekt ook, van onrechtvaardig handelen beschuldigen.

Voordat Elihu over God gaat spreken, wijst hij nog een keer op het belang van wat hij gaat zeggen (Jb 36:4). “Werkelijk, mijn woorden zijn geen leugen.” Hij legt er de nadruk op dat hij de waarheid spreekt. Zijn woorden zijn betrouwbaar en alle aanneming waard. Het zijn, om het met de woorden van Paulus te zeggen, “woorden van waarheid en gezond verstand” (Hd 26:25).

Zonder enige terughoudendheid en tegelijk zonder enige aanmatiging kan hij daaraan toevoegen dat hij “oprecht van gevoelen is”. Er is niets geheimzinnigs in wat hij zegt en zijn woorden bevatten geen dubbele bodem. Hij voegt eraan toe dat hij bij Job staat, waarmee hij nog eens zegt dat hij voor God hetzelfde is als Job (Jb 33:6).

Elihu – hij is die “iemand” – heeft zijn oprechtheid niet aan zichzelf, maar aan God te danken, hij heeft die van Hem gekregen, “van ver”, zoals hij in Jb 36:3 heeft gezegd. Hij verheft zich daar niet op, maar staat bij en naast Job, op hetzelfde niveau voor God.

Copyright information for DutKingComments