Job 37:2-3

Inleiding

Elihu heeft in de laatste verzen van het vorige hoofdstuk (Jb 36:26-33) duidelijk gemaakt dat God in Zijn soevereiniteit controle heeft over de natuur. Dat dient als voorbeeld ervan dat Hij over alle dingen de controle heeft. In dit hoofdstuk gaat hij door met het beschrijven van Gods controle over de natuur. In de Jb 37:1-12 haalt hij meer voorbeelden aan van “grote dingen” die God in de natuur doet en die wij niet begrijpen (Jb 37:5).

In Jb 37:13 zegt Elihu wat de effecten van Gods bestuur over de natuur op de mensen zijn. Wat God doet, kan pijn veroorzaken, het kan ook verlichting geven. Als Elihu op dat punt is aangekomen, richt hij zich weer tot Job, om deze waarheden op zijn situatie toe te passen (Jb 37:14-24).

Het daveren van Gods stem

Elihu gaat verder met spreken over Gods stem in de donder (Jb 37:1), waarmee hij in het vorige hoofdstuk is begonnen (Jb 36:29). Ja, daarover, “hierover”, beeft zijn hart en springt het op van zijn plaats. Er is geen angst, maar wel diep ontzag voor deze uiting van Gods majesteit. Wat hij in zijn beschrijving van die majesteit tegen Job zegt, raakt hemzelf. Hij staat als het ware te trillen op zijn benen. Hij geeft Job geen natuurkunde les, maar ondergaat de grootheid van wat hij beschrijft en geeft door wat hij in de schepping van Gods eeuwige kracht en Goddelijkheid hoort (Rm 1:20). Daarin zien we weer hoezeer hij naast Job voor God staat. Dit is nodig om een ander te kunnen dienen.

Elihu roept Job op “aandachtig naar het daveren van Zijn stem” te luisteren (Jb 37:2). “Het geluid [dat] uit Zijn mond komt”, is het geluid van het naderende onweer. Het gaat om een indrukwekkend geluid, niet om duidelijk uitgesproken woorden. Het verdient aanbeveling om hierbij Psalm 29 te lezen (Ps 29:1-11). In die psalm wordt op indrukwekkende wijze Gods majesteit in het onweer beschreven. Door er aandachtig naar te luisteren kunnen er lessen uit worden geleerd.

Als de donder van Gods stem rolt, wordt die stem “onder heel de hemel” gehoord (Jb 37:3). Landsgrenzen tellen niet, net zomin als allerlei andere verschillen op aarde. Iedereen wordt erdoor aangesproken. Hetzelfde geldt voor Zijn licht, de bliksem. Zover het oog over de aarde kan zien, gaat Zijn bliksem, tot over de horizon van ons gezichtsveld. We kunnen bij wat Elihu hier zegt, denken aan de komst van de Heer Jezus naar de aarde om te oordelen. De Heer zegt daar Zelf van: “Want zoals de bliksem uitgaat van [het] oosten en schijnt tot [het] westen, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn” (Mt 24:27).

Na de bliksem breekt een oorverdovend gedonder los. Dit is het brullen van God met Zijn stem (Jb 37:4). De donder is “de stem van Zijn majesteit” (vgl. Ps 29:4). Daarna, nadat “Zijn stem gehoord wordt”, volgen de dingen die Hij niet terughoudt. Dit ziet op de regen en de storm die op de bliksem en het onweer volgen (Jr 10:13). Zijn stem kondigt iets aan en dat komt ook. Hij gaat niet bedrieglijk te werk.

Copyright information for DutKingComments