Job 37:21

De slotwoorden van Elihu tot Job

Elihu is na de climax van Jb 37:13 toe aan zijn slotwoorden. Daarin richt hij zich tot Job (Jb 37:14). Hij vraagt hem “dit”, dat zijn de lessen uit Gods regering over de natuur, aan te horen. Daarvoor moet Job blijven staan in een houding van ontzag en aandacht en letten “op de wonderen van God” die Hij in de natuur laat zien. Als hij bereid is te horen, zal hij Gods wonderen in zich opnemen en zal zijn geest gevuld worden met de eerbied die tegenover Hem gepast is.

Vanaf Jb 37:15 stelt Elihu Job enkele vragen die zijn bedoeld om hem te laten inzien hoe onwetend hij werkelijk is en hoe onbekwaam hij is om God te beoordelen in Diens handelingen met hem. In dat licht moet hem duidelijk worden dat het hem absoluut niet toekomt God ter verantwoording te roepen. Hij weet helemaal niets en God weet alles.

Deze methode van onderwijs in de vorm van het stellen van vragen is de methode die God ook gebruikt in Zijn toespraak tot Job in de volgende hoofdstukken. God zal niet anders doen dan Job dezelfde soort vragen stellen, alleen veel uitvoeriger en met als resultaat dat Job op zijn knieën gaat voor Hem.

De eerste vraag van Elihu gaat over de rangschikking die God in Zijn werken heeft aangebracht en waardoor Hij ze bestuurt (Jb 37:15). Heeft Job er enig idee van hoe God al Zijn werken aan elkaar verbindt en in welke verhouding ze tot elkaar staan? Natuurlijk niet. Ook op de vraag hoe God “het licht van Zijn wolk”, de bliksem, “laat schijnen”, moet hij het antwoord schuldig blijven.

De volgende vraag aan Job is of hij weet hoe de wolken zweven (Jb 37:16). Job weet het antwoord niet. Hij had geen kennis van de natuurwetten die de mens in de loop van de tijd heeft ontdekt. Hij kan er alleen maar met stomme verbazing naar kijken en zich afvragen hoe wolken zwaar van water toch blijven drijven. Dat kan niet anders zijn dan door de machtige hand van God. Hoe Hij dat doet, is niet uit te leggen. Weten wij met al onze natuurkundige kennis het antwoord? Wij weten het net zomin. We zien de wetmatigheden, maar hoe die wetmatigheden zijn ontstaan, weten we niet zonder de openbaring door God die Hij in Zijn Woord geeft.

God, Die al deze wonderen doet, is volmaakt in kennis. Iemand Die in staat is om zo’n rangschikking in de natuur aan te brengen en de wolken te laten zweven, moet alles weten (1Sm 2:3b). Hij heeft volmaakte kennis in Zichzelf en van al Zijn werken, van alles wat buiten Hem is, de hele schepping en ieder mens, want alles is uit Hem voortgekomen. Daartegenover is de mens een volkomen onwetend schepsel.

De temperatuur is volledig in Gods hand. Weet Job hoe de temperatuur zo hoog kan oplopen, dat hij het er warm van krijgt en zijn kleren aan zijn lijf gaan plakken (Jb 37:17)? Hij weet dat een zuidenwind hitte brengt (Lk 12:55), maar weet hij hoe God de aarde stil maakt en dan die wind vanuit het zuiden laat waaien?

En wat kan hij eraan doen? Hij heeft God toch niet geholpen om de hemel uit te spannen die tijdens de hitte “vast is als een gegoten spiegel” (Jb 37:18)? God heeft dat helemaal alleen gedaan (Js 44:24b). Job kan geen wolken gebieden om de hitte te temperen. Dat kan alleen God. Wat kan Job anders doen dan de hitte lijdzaam verdragen? Als de zaken er zo voor staan, wat kan een zo zwak, hulpeloos en onwetend mensenkind dan nog inbrengen tegen God als Hij met hem handelt?

Elihu is zich zijn onwetendheid bewust van de dingen die hij over God aan Job heeft voorgehouden. Maar misschien weet Job meer en wil hij hem en iedereen vertellen wat zij tegen God moeten zeggen (Jb 37:19). Job heeft immers tegen God gezegd dat hij zijn zaak voor Hem wil uiteenzetten (Jb 13:3; 18-22). Hij zou God wel laten weten dat God niet goed met hem handelde. Elihu voelt zichzelf in de duisternis als het erom gaat God te beoordelen en dat zal ieder voelen die naar God in Zijn regering over de natuur kijkt. Wie durft te zeggen dat hij Gods doen kan doorgronden? In wat Elihu hier zegt, ligt een zachte vermaning aan het adres van Job opgesloten.

Elihu weet dat niemand aan God hoeft te vertellen wat hij (Elihu) heeft gezegd (Jb 37:20). God weet alles namelijk allang (Ps 139:4). Als iemand meent dat wel te moeten doen met de gedachte dat Hem toch iets is ontgaan en Hem wil corrigeren, dan zal hij “verslonden worden”. Zo iemand zal als hij tot God gaat om Hem te informeren, overweldigd worden door het besef van Diens alwetendheid. Als het gaat om de beoordeling van God in Zijn regering, doet iedereen er goed aan te zwijgen: “Wees stil voor het aangezicht van de HEERE, alle vlees” (Zc 2:13a).

Behalve dat we niets kunnen zeggen over wat God doet, zien we er ook niets van, we zijn er blind voor (Jb 37:21). Over wat God doet, ontbreekt ons het licht, het is voor ons verborgen in de wolken. Wij zien de wolken. Wat God ermee gaat doen, ontgaat ons. Maar het licht schijnt daarin, dat mogen we weten. En op Zijn tijd zal Hij de wolken door de wind verdrijven. Dan wordt de hemel helder.

We kunnen dit toepassen op ons leven. De wolken zijn een beeld van moeiten en beproevingen die er in ons leven kunnen zijn. Dan zien we het licht niet, maar we weten wel dat het er is. We weten dat Hij boven onze moeilijkheden staat, hoewel het moeilijk is Hem te zien. Als het moment komt dat Hij de wolken verdrijft, wordt het licht zichtbaar. We zien Hem. Misschien dat niet de moeilijkheden weg zijn, maar Hij laat ons zien waartoe ze dienen.

Als de hemel door God is gezuiverd, blijkt dat met de wind uit het noorden goud is meegekomen, het goud van het stralende weer (Jb 37:22). Met deze laatste woorden van Elihu wordt Job als het ware voorbereid op het goud van het spreken van God Zelf. In de toepassing op ons leven kunnen we zeggen dat het niet alleen helder is geworden, maar ook heeft verrijkt. De zuivering van het geloof is kostbaarder dan de zuivering van goud (1Pt 1:7). We hebben een diepere indruk van Gods “ontzagwekkende majesteit” gekregen dan we daarvoor hadden. Hij had en heeft alles in de hand en bestuurt de wolken in ons leven.

Elihu rondt zijn slotwoorden af met een soort conclusie. Hij wijst erop dat hij en anderen “de Almachtige” niet kunnen vinden (Jb 37:23). Wat hij daarmee bedoelt, is wat hij vervolgens over God zegt. God is voor de mens onvergelijkbaar en onmeetbaar in Zijn “kracht”. Zijn “recht” is onkreukbaar. Nooit doet Hij iets wat strijdig is met het recht, met de juistheid van een zaak waarmee Hij bezig is. Dat geldt ook voor Job.

Verder is Hij “hoogst rechtvaardig” in het gebruik van Zijn middelen. Hoogst rechtvaardig is letterlijk ‘een veelheid aan gerechtigheid’. In alle middelen die Hem ter beschikking staan, straalt Zijn rechtvaardigheid, Hij vloeit daarvan over, het is Zijn kenmerk. Dat houdt ook in dat “Hij niet onderdrukt”. Al Zijn volmaakte eigenschappen gebruikt Hij zodanig, dat in Zijn handelingen met mensen alle ongevoelige of barbaarse hardheid ontbreekt.

Vanwege die eigenschappen, die Hij inzet ten gunste van de mensen, vrezen zij Hem, dat wil zeggen hebben zij eerbied en ontzag voor Hem (Jb 37:24; vgl. Ps 130:4). Het is een algemene vrees voor God als zij de openbaring van Zijn macht zien (Op 15:4). De mensen die een eigenwijs hart hebben, zijn mensen die hun eigen mening over God hebben en Hem willen vertellen hoe Hij moet regeren. Er ontbreekt bij hen het ontzag voor Hem. Daarom ziet Hij hen niet aan, Hij keurt hen geen blik waardig.

Hiermee heeft Elihu gezegd wat hij op zijn hart had. De drie vrienden van Job geloofden dat lijden het gevolg is van een ‘lik op stuk beleid’ van God. Zij hielden zich in de beoordeling van het lijden aan wat we een ‘compensatietheologie’ zouden kunnen noemen. Die theologie gaat ervan uit dat er een verhouding is tussen rechtvaardig gedrag en welvaart, en tussen zondig gedrag en ellende. Elihu heeft aangetoond hoe onjuist deze theologie is.

Job zet vraagtekens bij de regering van God in zijn leven. Maar van de regering van God in de natuur begrijpt hij al weinig. Elihu vermaant Job dan ook om in beide zaken Gods wijsheid te erkennen en Hem te vertrouwen. Nu Elihu gesproken heeft over het doorkomen van de zon na het onweer, de komst van God in Zijn majesteit (Jb 37:22), is de tijd rijp dat God Zelf op een wonderbaarlijke wijze Job gaat onderwijzen over Zijn wegen (vgl. Hb 1:1). Daarover gaan de volgende hoofdstukken.

Copyright information for DutKingComments