Job 38:37-38

De wolken en de controle daarover

In Jb 38:34 komt God terug op het weer, op de wolken en de regen. Hij vraagt aan Job of hij zo hard kan roepen, dat de wolken hem horen en hem gehoorzamen, zodat er een stortbui over hem heen komt. Natuurlijk kan Job dat niet. Hij kan zo hard en zo lang roepen als hij wil, maar de wolken zullen onbewogen hun weg vervolgen zonder een druppel water te laten vallen. Ze luisteren alleen naar de stem van God. Als we willen dat het regent, moeten we dat aan Hem vragen (Zc 10:1; Jk 5:18).

Ook bij het versturen en gebieden van de bliksemflitsen komt Job er niet aan te pas (Jb 38:35). God alleen heeft daarover het gezag (Lv 10:2; Nm 11:1; Nm 16:35; 2Kn 1:10; 12). Ze gaan en komen op Zijn bevel en staan in Zijn dienst.

Alles wat een mens kan zien van de schepping, alles wat hij aan wijsheid daarover heeft, is door God in zijn binnenste gelegd (Jb 38:36). Niemand heeft enig inzicht in de werken van God anders dan door het inzicht dat God in zijn hart legt. De mens is van nature verduisterd in zijn verstand (Ef 4:18). Daardoor tast hij in het duister over het ontstaan van de schepping. Alleen als God hem wijsheid en inzicht geeft, ziet hij hoe alles is ontstaan en ook hoe alles in stand wordt gehouden.

Ondanks de wijsheid die en het inzicht dat God een mens kan geven, blijft de mens onbekwaam om de wolken met wijsheid te tellen (Jb 38:37). Alleen God kan het aantal wolken tellen, zodat er genoeg zijn om ergens een door Hem bepaalde hoeveelheid regen uit te gieten. Ook kan geen mens “de kruiken van de hemel neerleggen”, waarmee wordt bedoeld dat de wolken als kruiken zijn die met water zijn gevuld en die worden neergelegd om het water eruit te laten lopen (vgl. Jb 26:8).

Wat de regen met het stof en met de kluiten doet, is en blijft een wonder voor de mens (Jb 38:38). Het onsamenhangende stof klontert door het water, en als het opdroogt, wordt het als “iets dat gegoten is”, dat wil zeggen dat het hard wordt als gegoten metaal. Kluiten die hard zijn, worden door het water zacht en kleven aan elkaar. De mens kan dit proces als zodanig niet namaken. Het is niet door een mens bedacht. God heeft dat proces in Zijn schepping opgenomen.

Als toepassing kunnen we hier een liefdevolle handeling van God met de mens zien. Hij is het Die de regen geeft. De mens is stof (Gn 3:19; Jb 30:19) en reageert van nature met verharding (Ef 4:18) op de gave van God. God moet eerst een werk aan de mens doen, Hij moet de ‘grond’ van zijn hart ploegen en voorbereiden, zodat Zijn woord aangenomen wordt (vgl. Mt 13:3-9; 18-23). Het zwijgen van Job toont aan dat Gods ploeg al diepe voren in zijn hart heeft getrokken.

Copyright information for DutKingComments