Job 40:23

Nederlandse verzen (10-19)

De Behemoth

Er komt, uiteraard, geen reactie van Job op wat God in de vorige verzen tegen hem heeft gezegd. Hij kan niets, maar dan ook helemaal niets in praktijk brengen van wat God hem heeft voorgehouden. God is de Enige Die alles kan doen waartoe hij Job heeft opgeroepen. Job is niet God. Hij is slechts een schepsel, terwijl God soeverein en almachtig is.

Die soevereiniteit en almacht gaat God nog nader aantonen door twee van Zijn grootste scheppingswerken aan Job te presenteren:

1. de Behemoth, een dier dat hoofdzakelijk op het land leeft, en

2. de Leviathan, een dier dat meer in de zee leeft.

Zij laten als geen ander van Zijn scheppingswerken Zijn macht en majesteit zien.

God wijst Job op het eerste dier: “Zie toch, de Behemoth”, dat machtige dier (Jb 40:10). Wat voor soort dier het geweest is, is niet duidelijk. Het is niet te vergelijken met enig dier dat wij kennen. Er is wel verondersteld dat het om een olifant of een nijlpaard zou gaan. Als we de beschrijving lezen, is dat moeilijk aan te nemen. Er moet toch wel wat fantasie aan te pas komen om een van beide dieren daarin te herkennen. De meest aannemelijke verklaring is dat het om een bepaald soort dinosaurus gaat, waarvan we weten dat dit enorme dieren waren. Wij kennen die dieren niet, maar Job blijkbaar wel, want God kan hem erop wijzen.

In elk geval heeft God dat dier gemaakt, dat in grootte en macht ver boven Job uitsteekt. Dat dier is een schepsel van Hem, evenals Job dat is: “Die Ik gemaakt heb, evenals u.” Dat enorme dier en Job zijn beide op dezelfde scheppingsdag, de zesde, uit Zijn hand voortgekomen en zijn voortdurend in Zijn hand. God is hun Heer, Hij staat boven hen.

Dan gaat God de kenmerken van dit dier beschrijven. Hij begint met het voedsel. De Behemoth is een planteneter, want “hij eet gras zoals een rund”. Ook de betekenis van zijn naam wijst daarop. Het Hebreeuwse woord behemoth is het meervoud van behema en betekent ‘vee’. De meervoudsvorm wordt hier gebruikt om de omvang en het belang te benadrukken. Dat geeft aan dat ‘vee’ moet worden opgevat als ‘reuzen vee’.

Dat zijn plantaardige voedsel als een speciaal kenmerk wordt genoemd, lijkt te betekenen dat dit van een zo reusachtig monster niet verwacht zou worden. Het betekent niet dat we een lief diertje voor ons hebben, maar dat we hierin de scheppingswijsheid van God zien. God heeft dit dier zo geschapen, dat het gras eet “zoals een rund” dat ook doet, evenals het vee, waarvan zijn naam is afgeleid.

Uit de verdere beschrijving kunnen we opmaken dat de kracht van dat dier die van de mens ver te boven gaat. Job moet maar eens kijken naar zijn lendenen (Jb 40:11). Wat een kracht stralen die uit. En dan de spieren van zijn buik, wat zit daar een sterkte in. Het dier is ook in staat zijn staart, die gewoonlijk over de grond zal slepen, als een ceder te maken, waardoor hij in een soort stormram verandert (Jb 40:12). Dit kenmerk maakt ook duidelijk dat het hier niet om een nijlpaard kan gaan, zoals sommige bijbelvertalingen suggereren door het woord ‘behemoth’ met ‘nijlpaard’ te vertalen. We kunnen toch moeilijk zeggen dat het korte, stompe staartje van een nijlpaard op een cederboom lijkt.

De pezen van zijn dijen lijken op samengevlochten kabels. De pezen verbinden de spieren aan de botten of beenderen. Zijn afzonderlijke beenderen lijken op staven brons en het geheel van zijn gebeente lijkt op een geraamte van ijzeren stangen (Jb 40:13). Het dier heeft een metalen gestel.

Wat God aan Job over dit dier vertelt, moet hem diep onder de indruk brengen van de Schepper ervan. God heeft dit dier deze ongeëvenaarde massiviteit, kracht en omvang gegeven. Welk mens kan zich met een dergelijk dier meten? Wie is in staat zo’n dier aan zich te onderwerpen? Het was al onmogelijk bij nagenoeg alle dieren die in de vorige hoofdstukken zijn genoemd, maar hier is het totaal uitgesloten. Alleen God heeft macht over dit dier.

Midden in de beschrijving van het dier klinkt het getuigenis: “Hij is de voornaamste van Gods werken” (Jb 40:14). Van alle dieren die God heeft gemaakt, is de Behemoth het grootste en meest indrukwekkende dier. Een vergelijking met twee opmerkelijke passages in de Bijbel kan helpen om de betekenis van “de voornaamste van Gods werken” te begrijpen. In Jesaja 14 wordt het oordeel aangekondigd over de koning van Babel en in Ezechiël 28 over de stad Tyrus (Js 14:1-11; Ez 28:1-10). In beide gevallen begint de boodschap van het oordeel met de verwijzing naar de echte plaatsen en mensen, net als veel andere oordeelsaankondigingen in de hoofdstukken ervoor en ook erna.

Dan gaat de beschrijving opeens ver boven de aardse betrekkingen uit (Js 14:12-15; Ez 28:11-19). Het is duidelijk dat God in beide gevallen verwijst naar de drijvende kracht die achter de zelfvoldane, trotse en goddeloze systemen staat en die gebruikt. Hij verwijst rechtstreeks naar de satan.

We kunnen, met de nodige voorzichtigheid, ervan uitgaan dat de satan het schepsel is dat met recht de titel “de voornaamste van Gods werken” draagt. De onoverwinnelijkheid van de Behemoth door de mens is dan ook een beeld van de veel sterkere tegenstander de satan, die voor zijn doel ook gebruik kan maken van dieren (vgl. Gn 3:1-5).

De dodelijke macht, het zwaard, heeft God Zelf aan het dier gegeven, terwijl Hij nog steeds de volledige controle erover heeft. De eerste twee hoofdstukken van Job laten duidelijk zien dat de satan geen stap verder kan gaan in zijn verwoestende handelingen dan God hem toestaat.

God heeft, toen Hij de Behemoth maakte, hem ook voorzien van “zijn zwaard”. Daarmee wordt een van de vingers van zijn poot bedoeld die er uitziet als een zwaard. Zijn voedsel vindt hij op de bergen, waar alle dieren van het veld spelen (Jb 40:15). Dat roept een liefelijk tafereel op. Van dit dier lijkt geen dreiging uit te gaan.

Het kolossale dier straalt integendeel rust uit. De kolos zoekt een plaats waar hij bescherming vindt tegen de brandende zon en gaat liggen slapen onder schaduwrijke bomen (Jb 40:16-17). Hij zoekt “een schuilplaats van riet en moeras”, dat is een gebied dat rijk aan water is. Als het weer omslaat en de rivier de Jordaan wordt wild, dan zie je niet dat hij beeft (Jb 40:18). Hij komt niet onder de indruk van opbruisend water, maar blijft kalm. De vermelding van de rivier de Jordaan is interessant, want het is een verdere aanwijzing dat het land Uz waar Job leefde (Jb 1:1), zich in het gebied van het latere Edom bevond.

Hoewel er van dit reusachtige dier geen directe dreiging uit lijkt te gaan, is er toch niemand die een poging zal wagen hem te vangen (Jb 40:19). “Bij zijn ogen vangen” wil zeggen hem vangen terwijl hij kijkt, dus niet slaapt. Niemand kan zijn neus doorboren om er een touw doorheen te doen en hem zo mee te nemen. Zijn kracht is zo groot, dat niemand erbij in de buurt durft te komen.

De totaalindruk van dit machtige wezen is dat het vol kracht en voor niemand bang is. Het grootste natuurgeweld doet hem niets. Tegelijk lijkt hij geen kwaad in de zin te hebben. Dat maakt hem tot een treffend beeld van de satan als “een engel van het licht” (2Ko 11:14). De satan is door God als voornaamste engel geschapen. Hij was een “toonbeeld van volkomenheid, vol wijsheid en volmaakt van schoonheid” (Ez 28:12b). Wat God hem heeft gegeven, heeft hij echter misbruikt voor zichzelf en is zo de satan geworden.

Achter het vriendelijke gezicht dat de satan kan laten zien, gaat een verwoestende en vernietigende kracht schuil. Hij is de ‘vriendelijke’ leugenaar, die erop uit is te moorden, want hij is ook de mensenmoordenaar vanaf het begin (Jh 8:44). Zijn vernietigende kracht wordt in het volgende dier, de Leviathan, voorgesteld. Niemand van de mensen doorgrondt de satan en niemand is in staat hem te temmen of te binden. Alleen God heeft volkomen gezag over de satan.

Ook de gelovigen die in gemeenschap met God leven en Zijn Woord als richtsnoer voor hun leven hebben, doorzien hem, want voor hen zijn de gedachten van de satan niet onbekend (2Ko 2:11). Maar ook zij zijn geen partij voor hem. De enige veilige plaats om voor de misleidingen van de satan bewaard te blijven is Christus. Christus heeft de satan, “de sterke”, gebonden in de woestijn (Mt 4:1-11; Mt 12:29) en overwonnen op het kruis (Hb 2:14-15).

Copyright information for DutKingComments