Job 40:9-10

Nederlandse verzen (1-9)

God gaat verder met Job

Na het antwoord van Job op de eerste rede begint de HEERE aan Zijn tweede rede. Zoals gezegd, is dat nodig omdat Job nog niet de plaats tegenover de HEERE heeft ingenomen die hem past. Er moet nog een dieper werk in hem gebeuren. Het is een bewijs van Gods genade dat Hij Zijn geduld met Job niet verliest, maar doorgaat met hem te antwoorden (Jb 40:1; Jb 38:1; Jb 39:34). God is er niet op uit om Job te verbrijzelen en te verdelgen, maar hem te onderwijzen en te overtuigen, waarvoor Hij Zich liefdevol tot hem neerbuigt.

Evenals Zijn eerste rede antwoordt de HEERE Job “uit een storm” (vgl. Jb 38:1). Ook de uitdaging waarmee God Zich in Jb 40:2 tot Job richt, is gelijk aan Zijn uitdaging waarmee Hij Zijn eerste rede begon (Jb 38:3). Hij raadt Job opnieuw aan als een man zijn heupen te omgorden. Job moet nieuwe krachten verzamelen en zich in zijn mannelijke kracht opstellen, want God zal Hem verder “ondervragen”. Job zelf heeft God daartoe immers uitgedaagd met de woorden “roep dan, en ík zal antwoorden” (Jb 13:22). Er komen nieuwe onderwerpen die al zijn aandacht zullen vragen. Hij zal goed moeten luisteren en dan antwoord moeten geven.

God heeft hem ook in de vorige hoofdstukken vragen gesteld, maar de toon waarop Hij nu tot Job spreekt, is strenger. Dat is nodig om de diepten van Jobs hart te bereiken. Dat zien we al in de eerste vraag die God stelt (Jb 40:3). In het vorige hoofdstuk heeft God gezegd dat Job Zijn raad duister maakte met woorden zonder kennis (Jb 38:2). Nu wijst God Job erop dat het nog erger met hem gesteld is, want hij wil Zijn recht vernietigen, dat wil zeggen ongeldig verklaren. Job heeft gezegd dat God de zaken omdraait door de goddelozen die straf verdienen niet te straffen en hem die geen straf verdient te straffen.

Job heeft God schuldig verklaard aan het begaan van onrecht, het buigen van het recht (Jb 27:2). God heeft immers hem, een onschuldige, gestraft. Job heeft deze beschuldiging gedaan omdat hij zichzelf als een rechtvaardige ziet. Naar zijn overtuiging is er niets mis met hem en ondanks dat straft God hem toch. Dan is er iets mis met God. Hij stelt God in staat van beschuldiging om zelf gelijk te krijgen. God gaat Job duidelijk maken dat hij zichzelf voor rechtvaardig houdt, wat hem niet toekomt en ook niet waar is. Iemand die rechtvaardig is, geeft ieder wat hem toekomt en bovenal God. Daar is het bij Job misgegaan. Alleen moet hij dat zelf nog gaan inzien en daar is God mee bezig.

Aan deze zware beschuldiging kan God niet zomaar voorbijgaan. Hij confronteert Job echter niet met zijn verkeerde uitspraken, maar met Zichzelf, met Zijn kracht en almacht (Jb 40:4). Als Job meent tegen Hem het woord te moeten opnemen, dan moet hij eerst maar eens aantonen dat hij Zijn gelijke is, dat hij partij voor Hem is. Laat hij zijn arm maar eens tonen. De arm van God symboliseert Zijn kracht in verlossing en in oordeel (Ps 44:4; Ps 89:14; Js 59:16; Ez 20:33-34). Wat betekent daartegenover de “vleselijke arm” (2Kr 32:8) van Job? Is hij net zo sterk als God? Als dat zo is, dan kan Job wel rechter zijn, want er is macht nodig om recht te doen.

En hoe is het met de stem van Job? Kan hij met zijn stem net zo donderen als God (Jb 37:4-5)? Als God spreekt, trilt de schepping. In Zijn stem klinkt “de donder van Zijn kracht” (Jb 26:14). En wat gebeurt er als Job spreekt? Helemaal niets. Zowel zijn lichamelijke kracht als de kracht van zijn woorden verdwijnt in het niet in vergelijking met de kracht van de daden en woorden van God.

Laat Job zich maar eens als rechter opmaken en zich tooien “met trots en hoogheid”, zodat iedereen kan zien dat hij boven de zaak staat waarmee hij zich moet bezighouden (Jb 40:5). Hij moet maar als God optreden en zich net als God “met majesteit en glorie” bekleden (Ps 104:1). Dan kan hij op de troon plaatsnemen en laten zien dat hij de wereld beter kan besturen dan God.

Als hij is getooid en bekleed met die voortreffelijkheden, kan hij tegen het kwaad gaan optreden en ‘de verbolgenheden van zijn toorn’ verspreiden (Jb 40:6). Dan kan hij doen waarin God in gebreke blijft. God maakt er immers niks van. Zijn regering deugt niet. Dat blijkt wel uit de manier waarop Hij Job behandelt. Wel, Job moet maar laten zien dat hij alle onrecht in de wereld kan uitdelgen. Als hij dan zo goed weet wat er met de hoogmoedigen moet gebeuren, laat hij dan “elke hoogmoedige” zien en door zijn blik vernederen, zonder er één over het hoofd te zien.

Het woord “zie” betekent streng en dreigend aankijken, waardoor degene die wordt aangekeken, beseft dat de rechter hem door en door kent en dat hij niets voor hem kan verbergen. Dat kan God. Daardoor wordt de hoogmoedige vernederd. Hij heeft niets meer op te houden, niets meer waarop hij zich kan beroemen of waarachter hij zich kan verschuilen, want de Rechter doorziet hem. God wijst hiermee op een van de vele voorbeelden van Zijn macht en vraagt Job Hem hierin na te doen.

Job moet de hoogmoedige niet alleen zien en vernederen, hij moet de hoogmoedige ook zien en onderwerpen (Jb 40:7; vgl. Js 2:11-12). Vernederen houdt in zijn hoogmoed van hem wegnemen. Onderwerpen houdt in hem ertoe verplichten zijn wil te doen. Job moet ook met de goddelozen afrekenen. Hij moet hen “op hun plaats” verpletteren. Dat betekent een oordeel zonder uitstel. Waar ze zich ook maar bevinden, daar moet het gebeuren, zodat ze geen enkele goddeloosheid meer kunnen begaan. Dat verwacht Job toch dat God doet, maar wat Hij niet doet? Dan moet hij dat zelf maar eens laten zien.

Na het voltrekken van het vonnis moet Job ervoor zorgen dat de hoogmoedigen en goddelozen “tezamen in het stof” van de aarde verborgen worden (Jb 40:8). Ze moeten helemaal uit het zicht verdwijnen. Om het definitieve van hun oordeel te onderstrepen moet Job hun gezichten in het verborgene omwikkelen. Zo legt hij een dubbele duisternis op deze misdadigers. Ze worden al verborgen in het stof en nu komt daar nog eens een blinddoek bij. Zo worden zij door niemand meer gezien en zij kunnen niemand meer zien. Iemand van wie het gezicht omwikkeld wordt, ziet niets meer. Het gebeurt bij ter dood veroordeelden (Es 7:8).

‘Kijk Job’, zegt God als het ware, ‘als u dat met de goddelozen kunt doen, zal Ik u prijzen (Jb 40:9). Dan bent u de krachtige man die zijn woorden in daden kan omzetten. Uw rechterhand heeft zoveel kracht, dat u uzelf hebt verlost van de kwaaddoeners en uit allerlei moeilijke situaties. U hebt van niemand hulp nodig. Dan is bewezen dat u partij voor Mij bent en dat u Mij kunt dagvaarden voor een rechtszaak.’

De boodschap van deze inleiding kunnen we zo samenvatten, dat Job niet door zijn eigen rechterhand verlost kan worden, maar uitsluitend door de rechterhand van God, en dat hij absoluut geen partij voor God is, want hij is niet gelijk aan God. Job moet God niet alleen als Schepper erkennen, maar ook als Verlosser. God is de Enige Die alle lofprijzing waard is, niet Job.

Copyright information for DutKingComments