Job 42:6

Job heeft berouw

Als de HEERE is uitgesproken, antwoordt Job Hem opnieuw (Jb 42:1). Zijn antwoord getuigt van een diepgaand werk van Gods Geest in hem. Hij heeft de boodschap begrepen dat het er alleen om gaat wat God wil en dat Hij die wil ook uitvoert, zonder daarvan verantwoording af te leggen aan de mens. Job onderwerpt zich aan de regering van God en komt tot de belijdenis die de psalmist eeuwen later zal uitspreken: “Ik weet, HEERE, dat Uw oordelen rechtvaardig zijn” (Ps 119:75a).

Job heeft in zijn eerste antwoord erkend dat hij gering en nietig is (Jb 39:37); nu in zijn tweede antwoord erkent hij Gods almacht, dat Hij alles kan uitvoeren wat Hij Zich voorneemt (Jb 42:2). Hij ziet in dat God niet alleen de hele schepping verzorgt en de wereld bestuurt, maar dat ook doet in zijn leven. God heeft voor ieder van de Zijnen een plan. Dat plan voert Hij uit tot hun welzijn. Dat blijkt uit het leven van Job. Als Hij daarvoor verdrukking nodig acht, brengt Hij die in het leven van de Zijnen. Als Zijn doel met de verdrukking is bereikt, neemt Hij die weg.

In Jb 42:3 herhaalt Job wat God in Job 38 tegen hem heeft gezegd, wie hij wel is, dat hij Zijn raad duister maakt, of verbergt (Jb 38:2). Deze herhaling betekent dat Job zijn zonde belijdt. Een zonde belijden wil namelijk zeggen dat Gods oordeel over die zonde wordt herhaald en dat ermee wordt ingestemd dat Zijn oordeel daarover rechtvaardig is. Job erkent dat hij meer heeft uitgesproken dan hij begreep (vgl. Ps 131:1). Hij heeft zich een oordeel aangematigd over dingen die te wonderlijk voor hem zijn en die hij niet weet (vgl. Ps 73:21-22).

Hij ziet in dat hij tegenover God een ongepaste houding heeft aangenomen door Hem te bevelen naar hem te luisteren, want hij zou Hem wel eens wat zeggen (Jb 42:4; Jb 13:22). Hij zou God ondervragen en dan moest God hem maar eens antwoord geven. Job had God ter verantwoording geroepen en dat mag natuurlijk niet.

Job komt tot volledige overgave aan God. Nadat hij God in Zijn eerste toespraak heeft horen spreken, is hij tot het inzicht gekomen dat hij God beter niet meer tegen kan spreken (Jb 39:38). Dat is wel goed, maar het is niet genoeg, want hij heeft God wel tegengesproken en dat moet hij nog belijden. Dat doet hij naar aanleiding van Gods tweede toespraak. Daarin heeft hij God gezien in Zijn werken en hoe Hij alles bestuurt (Jb 42:5). Dat verbreekt hem. Hij veracht zichzelf en doet boete “in stof en as” (Jb 42:6) dat wil zeggen gezeten in letterlijk stof en as die tegelijk dienen als symbolen van rouwbetoon (Jb 2:8; Jr 6:26; Jr 25:34; Jn 3:6). Wat hij nu zegt, heeft hij niet gezegd in de dagen van zijn voorspoed.

Copyright information for DutKingComments