Job 42:7-9

Het gebed van Job voor zijn vrienden

Als Job is waar hij moet zijn, wendt de HEERE Zich in brandende toorn tot de vrienden van Job (Jb 42:7). Hij richt zich tot Elifaz, die hoogstwaarschijnlijk de oudste van de vrienden is en het eerst het woord tegen Job heeft opgenomen. Er staat opmerkelijk dat dit gebeurt “nadat de HEERE deze woorden tot Job gesproken had” en niet ‘nadat Job zichzelf had veracht en boete had gedaan in stof en as’. Job is wel waar hij zijn moet, maar God heeft hem daar gebracht door tot hem te spreken en Zich aan hem te laten zien. Nu wil Hij ook de vrienden tot erkenning van hun zonden brengen.

Tegenover hen rechtvaardigt God Job, die Hij net als in het begin van dit boek “Mijn dienaar” noemt (Jb 1:8; Jb 2:3). Job is ook Zijn dienaar geweest tijdens zijn lijden. God houdt Elifaz voor dat Job ‘juist’ over Hem heeft gesproken en dat hij en zijn twee vrienden dat niet hebben gedaan. Zeker heeft Job in zijn spreken over God dingen gezegd die niet terecht zijn, maar tegenover de vrienden neemt God Job in bescherming. Hij ziet dat ook tijdens de kwalijke uitspraken die Job over Hem deed, diens hart op Hem was gericht. Daardoor kan Hij tegenover de vrienden voorbijgaan aan de zondige woorden die Job over Hem heeft gesproken.

Deze houding van Job tegenover God ontbrak bij de vrienden. Hun hart was niet op God gericht, maar op Job. Zij hebben aan Job een God voorgesteld Die in strikte rechtvaardigheid het kwaad oordeelt en dat doet door rampen over mensen te brengen. Zonder dat ze enig bewijs hadden van zonden die Job zou hebben gedaan, hebben ze tegen hem gezegd dat God zo met hem handelde omdat hij gezondigd zou hebben. Daardoor hebben zij “niet juist” over God gesproken en een volkomen verkeerd beeld van Hem aan Job en de omstanders voorgehouden. Ze hebben niet zozeer Job onrecht aangedaan, maar God. Daarom is Zijn toorn tegen hen ontbrand.

God wil ook de vrienden ter wille zijn en hen met Zichzelf en met Job verzoenen. Zijn toorn kan alleen gestild worden op de manier die Hij aangeeft en dat is door het brengen van brandoffers aan Hem en door voorbede van Job voor hen (Jb 42:8). De vrienden moeten met “zeven jonge stieren en zeven rammen” naar Job gaan. Dat is een groot offer (Nm 23:1; Ez 45:22-23). Het moet een groot offer zijn omdat hun zonde groot is en omdat zij voorname mannen zijn met een voorbeeldfunctie.

In de tegenwoordigheid van Job moeten ze deze brandoffers voor zichzelf aan God offeren. Daarmee erkennen ze dat ze voor God alleen kunnen bestaan op grond van het brandoffer. Wij weten dat God daarin het offer van Zijn Zoon ziet, Die Zichzelf als een brandoffer aan God heeft geofferd. De Onschuldige stierf in de plaats van de schuldige. Daardoor zijn de vrienden met God in het reine gekomen.

Nu moet het nog in orde komen tussen hen en Job. Daarvoor wordt van Job gevraagd om voor hen te bidden. Hun vraag aan Job om dat te doen is een belijdenis van hun zonden tegenover hem. Als Job voor hen bidt, betekent dit dat hij hun belijdenis aanvaardt en hen vergeeft. God zegt erbij dat het gebed van Job voor Hem de voorwaarde is om niet met hen naar hun dwaasheid te doen. Hij herhaalt dat ze Zijn toorn hebben verdiend omdat zij niet juist over Hem hebben gesproken, zoals “Mijn dienaar Job”. Het brengen van brandoffers is niet genoeg als er ook nog iets met een ander in orde moet worden gebracht. God vergeeft pas als het in orde is gemaakt met alle betrokkenen.

De drie vrienden, die nu afzonderlijk met hun naam worden genoemd, verootmoedigen zich (Jb 42:9). Iemand kan wel hoofdverantwoordelijk zijn, zoals Elifaz, wiens naam alleen wordt genoemd (Jb 42:7), maar hij kan geen offer brengen voor de schuld die anderen ook op zich hebben geladen. Dat moet ieder persoonlijk doen. De drie vrienden geven gehoor aan het bevel van God en buigen zich daarmee onder Zijn oordeel. Daarmee bewijzen ze dat ze God meer liefhebben dan hun eigen aanzien en dat is een grote vreugde voor God. Dat ze de door God voorgeschreven offers hebben gebracht, wordt niet vermeld, maar ligt opgesloten in de woorden dat ze “deden zoals de HEERE tot hen gesproken had”.

Over de aanname van het offer door de HEERE wordt verder niets gezegd. Dat is geen vraag. Dat heeft Hij natuurlijk aangenomen. Wat wel wordt gezegd, is dat de HEERE het gebed van Job aannam. Dat legt toch wel een bijzondere nadruk op het gebed van Job voor zijn vrienden. Als Job heeft gebeden, is alles tussen de vrienden en God en tussen de vrienden en Job in orde.

Dat God het gebed van Job aanneemt, betekent ook dat Job volledig in zijn relatie met God is hersteld, al is er in zijn uiterlijke omstandigheden nog niets veranderd. Job kan een voorbidder zijn. Zijn zonden zijn hem vergeven, waardoor hij als een rechtvaardige een krachtig gebed kan bidden (Jk 5:16). Hij is weer geschikt om een dienst voor andere gelovigen te doen. We zien deze dienst van voorbede bijvoorbeeld ook bij Abraham (Gn 20:7; 17), Mozes (Ex 32:30-32; Nm 11:2; Nm 21:7) en Samuel (1Sm 12:19; 23). Bovenal is Job hier een type van de Heer Jezus als de Voorbidder (Rm 8:34).

Copyright information for DutKingComments