Job 5:17

Het gebruik van kastijding

In het slotgedeelte van deze eerste toespraak van Elifaz ontvangen we weer in schitterende taal prachtig onderwijs over God en Zijn handelen met de mens. Alleen wordt het door Elifaz op de verkeerde manier toegepast omdat hij het op de verkeerde persoon toepast.

Elifaz spreekt over God Die de sterveling – met wie hij Job bedoelt – straft en bestraft. Toch noemt hij die sterveling “welzalig” (Jb 5:17; Ps 94:12). Hij bedoelt hier te zeggen dat tuchtiging of bestraffing zulke belangrijke voordelen heeft, dat we ons daaraan zouden moeten onderwerpen zonder daarover te klagen. Wat Elifaz ontgaat, is dat God iemand kan tuchtigen, zonder dat dit per se gebeurt als een uiting van Zijn ongenoegen over zo iemand. Tuchtiging wijst op het bestaan van een relatie. God wil door tuchtiging die relatie verbeteren (Hb 12:5-6; 10; Sp 3:11-12).

Elifaz ziet de bestraffing door God als het bewijs dat er iets zondigs in het leven van Job is. Hij roept Job op naar die bestraffing te luisteren en die niet te verwerpen, maar er gehoor aan te geven. Job moet weten dat de smart en verwondingen die zijn deel zijn, hem door de Almachtige zijn aangedaan (Jb 5:18). Ze komen van Hem. Job mag ook weten dat diezelfde Almachtige in staat is te verbinden en dat Zijn handen helen. De verlossing zal komen van dezelfde hand die slaat (vgl. Hs 6:1).

Voor het eerst spreekt Elifaz niet in bedekte termen tot Job, maar spreekt hij hem met ‘je’ en ‘jij’ direct aan. We kunnen de “zes benauwdheden” (Jb 5:19) die Job hebben getroffen, als volgt toepassen: drie in zijn bezittingen, de vierde in zijn kinderen, de vijfde in zijn gezondheid, de zesde in zijn vrouw. Er is nog een zevende benauwdheid. Die herkennen we in zijn vrienden. Net als bij de zes eerdere plagen moeten we ook hier erkennen dat de komst van de vrienden door God is geregeld. Hun bijdrage aan het leed van Job moeten we zien als afkomstig van God. God heeft ook met hun optreden Zijn bedoeling in Zijn opvoeding van Job. Hij wil hen gebruiken om door hen Job aan zichzelf te ontdekken.

Misschien kunnen we van deze getallen ook het volgende zeggen. Zes is het getal van het zwoegen van de mens, zeven is het getal van volmaaktheid. Dat brengt tot de gedachte dat na het zwoegen van de mens de rust bij God volgt.

Elifaz houdt Job nog meer zegeningen voor die zijn deel zullen zijn als hij de bestraffing van de Almachtige aanvaardt. Zo zal God hem dan niet de hongerdood laten sterven, maar hem daarvan verlossen (Jb 5:20). Hij zal ook niet gedood worden als er een oorlog tegen hem wordt gevoerd. Als hij op God vertrouwt, zal God hem beschermen in tijden van honger en oorlog.

God zal er ook voor zorgen dat zijn reputatie niet door lasterpraat van boze tongen wordt aangetast (Jb 5:21). Dat doet Hij door ervoor te zorgen dat de waarheid de leugen en lasterpraat ontmaskert. Hij zal ook niet bang hoeven te zijn voor dreigende verwoestingen, zoals hij nu heeft meegemaakt. Als zulke verwoestingen zich aandienen, zal hij veilig en gelukkig zijn. Hij zal er zelfs om lachen (Jb 5:22), wat wil zeggen dat hij ze niet serieus neemt omdat ze geen bedreiging voor hem vormen.

Hetzelfde geldt voor de wilde dieren, waarmee altijd rekening moet worden gehouden. Hij hoeft er niet bang voor te zijn dat deze dieren hem zullen aanvallen. Ze zullen ook geen schade aan zijn oogst veroorzaken.

Er zullen geen stenen op zijn land liggen die zijn weg onbegaanbaar maken of die het opkomen van het koren verhinderen (Jb 5:23; 2Kn 3:19; Js 5:2; Js 62:10). Hij zal in vrede met de wilde dieren leven. Een dergelijke harmonie tussen de mens en de dieren zal in het vrederijk werkelijkheid zijn (Js 11:6-9; Hs 2:17). Alle elementen van de natuur die tegen de mens kunnen zijn, werken dan samen met de rechtvaardige.

Ook in zijn woning zal er vrede zijn (Jb 5:24). Als hij onderweg is, hoeft hij zich geen zorgen te maken over wat er thuis gebeurt. De zorg voor zijn woning, voor alles wat er gebeurt, heeft hij feilloos geregeld. God zal daarvoor zorgen bij iemand die op Hem vertrouwt. Hetzelfde geldt voor zijn nageslacht (Jb 5:25). Het zal talrijk en voorspoedig zijn (Ps 128:1; 3).

Ten slotte wijst Elifaz op het lange leven dat het deel is van wie op God vertrouwt (Jb 5:26). Hij zal oud worden en niet door een ziekte of een ongeluk als gevolg van een zonde voortijdig midden uit het leven worden weggerukt. Hij zal pas uit het leven worden weggenomen als hij volledig van het leven verzadigd is en de vrucht van de gerechtigheid in zijn leven rijp is geworden. Elifaz vergelijkt het met “een korenhoop” die, als het koren rijp is, “op zijn tijd binnengehaald wordt”. Koren wordt niet afgesneden als het nog groen is, maar pas als het goudgeel is.

Van het hele door Elifaz geschetste beeld is niets bij Job te herkennen. Er moet met hem daarom iets fout zijn. Daarom besluit Elifaz zijn eerste rede tot Job met nog eens nadrukkelijk te wijzen op het onderzoek dat hij en zijn vrienden hebben gedaan naar oorzaak en gevolg van zonden (Jb 5:27). Weer horen we dat hij zich baseert op zijn waarneming: zij hebben het “onderzocht”. De uitslag van zijn onderzoek en dat van zijn vrienden biedt geen ruimte voor discussie, want “zo is het”. Het is de stelligheid van iemand die zegt: ‘Ik heb de waarheid, en ik alleen.’

Elifaz lijkt hier op iemand die eens werd aangesproken op een zeer ongezonde uitleg van de Schrift. Het antwoord dat deze persoon gaf, was: ‘We hebben veel tijd gestopt in die uitleg en zijn zeker niet over één nacht ijs gegaan.’ Zo’n antwoord snoert elke kritiek de mond. Het betekent dat je onder de indruk moet komen van hun onderzoek en dat je op grond daarvan het resultaat, de uitleg, maar moet aannemen. Zo’n benadering is natuurlijk verwerpelijk. Iemand die een dergelijke houding aanneemt, diskwalificeert zichzelf als betrouwbare Schriftuitlegger.

Elifaz zegt iets dergelijks tegen Job. Laat Job nu maar zo verstandig zijn zich bij de resultaten van hun onderzoek neer te leggen en zijn nut daarmee te doen. Daartegen ingaan is natuurlijk heel dom. Dan schuif je hun ‘gedegen’ onderzoek zomaar aan de kant. Dat zou wel erg eigenwijs zijn. Het is het sussende: ‘Luister maar naar ons, dan komt alles goed.’ Op een dergelijke manier inspelen op de nood waarin iemand is, noemen we vandaag ‘manipuleren’. Job laat zich echter niet manipuleren, zoals de twee volgende hoofdstukken laten zien.

De houding van Elifaz en zijn vrienden in het begin kan een voorbeeld zijn voor ons. Ze nemen eerst een stilte van liefst zeven dagen, een volle week, in acht. Maar als ze gaan spreken, zien we dat de persoonlijke worsteling van Job op een hoge muur van onbegrip stuit. Elifaz komt met stevige kritiek (Jb 4:1-11), met waterdichte theologische argumenten (Jb 4:17; Jb 5:7), met persoonlijke ervaring – een visioen dat hij ten onrechte aan God toeschrijft (Jb 4:12-21). Hij spreekt met zo’n overtuiging van zijn eigen gelijk, dat hij Job uitdaagt om zich maar zelf tot God te wenden; dan zal hij van God hetzelfde horen als wat hij van hem heeft gehoord (Jb 5:8). Ten slotte, als klap op de vuurpijl, verklaart Elifaz in zijn hoogmoed als een alwetende – alsof hij zelf God zou zijn – zijn eigen gelijk, door te zeggen “zo is het” (Jb 5:27).

Copyright information for DutKingComments