Job 7:5

De kortstondigheid van het leven

Job vervolgt hier zijn antwoord aan Elifaz. Hij gaat verder met de rechtvaardiging van zijn heftige uitingen van wanhoop. De woorden in dit hoofdstuk vormen een klacht die algemeen van karakter is, maar wordt uitgesproken in de tegenwoordigheid van de drie vrienden. Later richt hij zijn klacht tot God. Daarom neemt het betoog van Job toe in felheid. Job weet als geen andere sterveling op aarde dat hij een strijd te voeren heeft (Jb 7:1). Leven betekent voor ieder mens strijden.

Het Hebreeuwse woord voor strijden, tsava, betekent oorspronkelijk zware militaire dienst; later heeft het de betekenis van zware arbeid in zijn algemeenheid gekregen. Voor de een is de strijd heftiger dan voor de ander, maar strijd is er. Voor de christen is het altijd waar, omdat hij in militaire dienst is en als een soldaat van Jezus Christus een zware strijd heeft te strijden (2Tm 2:3). In het geval van Job is de strijd zo zwaar, dat hij verlangt naar het einde ervan. Iedere dag is voor hem een dag van hard werken, zoals dat geldt voor een dagloner.

Job voelt zich als een slaaf die in de brandende zon moet werken en naar de schaduw van de avond snakt (Jb 7:2). Hij wil de hitte van de beproeving ontvluchten. Als een dagloner voor wie de dag niet snel genoeg voorbij kan zijn omdat hij aan het einde ervan het loon uitbetaald krijgt, verlangt Job ernaar dat de dag van ellende voorbij is.

Die dag van ellende duurt al maanden (Jb 7:3). Het zijn “maanden van doelloosheid”. De dagen van Jobs ziekte zijn niet alleen dagen van ellende, maar ook dagen waarin je met al je zwoegen niets presteert en niets bereikt. Dat geeft het gevoel van doelloosheid, zinloosheid en ledigheid. Voor God is dat niet zo. Wij moeten leren accepteren dat God wel een doel met ons leven heeft, ook al brengen wij naar onze eigen mening onze dagen in doelloosheid door.

Ook tijdens de nachten komt Job niet los van de ellende, want het zijn “nachten van moeite”. Hij voelt de moeite continu. Die nachten worden hem “toebedeeld”, vergelijkbaar met de maanden van doelloosheid die hij heeft ”geërfd”. Wat je wordt toebedeeld, krijg je. Ook een erfenis krijg je. Voor beide heeft Job niets hoeven doen. Het lijkt erop dat hij deze woorden gebruikt om daarmee aan te geven dat hij de doelloosheid en de moeite niet heeft verdiend.

Normaal gesproken krijg je rust door te slapen. Een goede slaap is verfrissend en geeft ons nieuwe kracht. Slaap kan ook een gezond makend effect hebben (Jh 11:12), maar ook dit effect is Job niet beschoren (Jb 7:4). Als hij wil gaan slapen, weet hij dat het weer een lange nacht van moeite wordt. Daarom verlangt hij er gelijk al naar dat hij zal opstaan. Maar als hij opstaat, denkt hij eraan hoe lang de dag weer zal duren voordat God het avond laat worden. Tot aan de schemering zal hij de hele dag verzadigd worden van onrust (vgl. Dt 28:67). Wat een kwelling! Nergens rust en nooit rust!

De onrust die zijn geest kwelt, gaat gepaard met afschuwelijk lichamelijk lijden (Jb 7:5). Daarbij ziet hij er afzichtelijk uit. Overal op zijn huid zitten maden. Op zijn wonden zit niet een gewone korst die bij een genezingsproces hoort, maar een korst van stof, waardoor de wond alleen maar vuiler en de pijn alleen maar heviger wordt. Zijn huid is gekloofd, opengebarsten, en de etter zit overal.

De dagen die voorbijgegaan zijn, zijn altijd sneller gegaan dan we ons bewust waren, of het nu dagen van voorspoed of dagen van tegenspoed zijn (Jb 7:6). De achter ons liggende dagen zijn met de snelheid van “een weversspoel” omgevlogen (vgl. Jk 4:14b; 1Pt 1:24). De dag die we beleven en de dagen die voor ons liggen, duren altijd langer dan we wensen als het dagen van uitzichtloze pijn en verdriet zijn.

Job doet in Jb 7:7 een beroep op God om eraan te denken dat zijn leven “een ademtocht” is (vgl. Ps 78:39). Hij zegt dit zonder dat hij er hoop op heeft dat God dat doet. Hij verwacht niet dat zijn oog ooit nog het goede zal zien. Ook zal niemand hem meer zien van hen die hem nu nog wel zien (Jb 7:8). Ze zullen hem niet meer waarnemen, want hij zal er niet meer zijn. Hij heeft er geen hoop op dat God nog eens Zijn ogen van hem zal afwenden ten goede.

Job voelt zich als een wolk, ook te vertalen met ‘nevel’ of ‘mist’, die je even ziet en dan uit het zicht verdwijnt of oplost (Jb 7:9). Zo is het, zegt hij, met iemand die in het graf neerdaalt. Hij verdwijnt uit het zicht en er blijft niets van over. Nooit zal hij terugkeren om op aarde te leven. Het wil niet zeggen dat Job niet in de opstanding gelooft, maar dat het leven voor hem op aarde afgelopen is en dat ook anderen hem daar niet meer zullen zien als hij eenmaal van de aarde is verdwenen.

Wat hem bij die gedachte het meest kwelt, is dat hij nooit meer naar de vertrouwde plek van zijn huis zal terugkeren en dat zijn vertrouwde woonomgeving hem niet meer ziet (Jb 7:10). Het vertrouwde straatbeeld is voor hem verdwenen en hij is verdwenen uit het vertrouwde straatbeeld. Ze zullen zijn verschijning niet meer zien, zijn voetstap en zijn stem niet meer horen. Zo is de dood. Die maakt een einde aan al het vertrouwde en gewaardeerde op aarde. Wie achterblijft, moet het verder zonder hem doen. Het oude vertrouwde keert nooit meer terug.

Zo zijn de gedachten van iemand die gekweld wordt door vragen naar het waarom van wat hem overkomt. De gelovige mag echter weten dat hij naar een beter oord gaat, waarheen talloze gelovigen hem al zijn voorgegaan. Bovenal mag hij weten dat de dood hem brengt bij de Heer Jezus, in het paradijs, waar het verreweg het beste is (Lk 23:43; Fp 1:23).

Copyright information for DutKingComments