‏ Job 8:2

Inleiding

De eerste toespraak van Bildad bevat enkele belangrijke (negatieve) lessen over de menselijke natuur in het algemeen en over de kwaliteiten van ‘hulpverleners’ in het bijzonder. Bildad hoort Jobs woorden met zijn oren, maar hij luistert niet met zijn hart. De houding van Bildad moet worden bezien in het licht van Jobs smeekbede om medelijden in Job 6. Alle mensen hebben in de meest alledaagse situaties medelijden nodig, hoeveel te meer Job in zijn uitzonderlijke lijden. Herhaaldelijk noemt Job zichzelf hulpeloos (Jb 6:13) en wanhopig (Jb 6:14; 26), een man die behoefte heeft aan het medelijden van zijn vrienden.

Ieder die zijn geboortedag vervloekt en de dood verkiest boven het leven, heeft hulp nodig. Zijn drie vrienden zijn wel met dat doel gekomen, maar daar komt niets van terecht. Job gaat hen door hun opstelling eerder bezien als een deel van zijn probleem, dan als degenen die een oplossing aanbieden.

Het is bijna niet te geloven dat zijn vriend Bildad hem zo ongevoelig antwoordt. Er is niet alleen onverschilligheid voor Jobs toestand, maar ook een zekere arrogantie. Zo suggereert hij dat Jobs kinderen hebben gekregen wat ze verdienden (Jb 8:4) en dat Job op weg is hetzelfde lot te ondergaan (Jb 8:5). De les die we moeten leren, is dat er zulke mensen in de wereld zijn. Zij doen hun ‘ondienst’ aan mensen onder de dekmantel dat zij speciale vrienden van God zijn. En wij zijn van nature niet beter. Als de Heer ons niet bewaart, kunnen we net als Bildad zakelijk, scherp en arrogant zijn tegenover hen die in grote nood zijn.

De lessen die we leren van Jobs vrienden over hulpverlening zijn negatief, maar de drie vrienden zijn niet gelijk. Er is onderscheid tussen hen. Het boek stelt drie hulpverleners voor in plaats van één, omdat ieder van hen zijn eigen benadering van en boodschap voor Job heeft. Elifaz begint wel met enig gevoel voor Jobs nood, maar verliest later ook zijn geduld (Job 22). De andere twee zijn afstandelijker en staan boven hem. Geen van hen is in staat Job onvoorwaardelijk te accepteren.

Zeker, Job is een hardnekkige ‘patiënt’, maar zij zijn onbekwaam om bij hem betrokken te zijn. Hun advies zal goed bedoeld zijn, maar heeft als uitwerking dat Job nog hardnekkiger ten opzichte van hen wordt en hun steeds meer weerstand biedt. Ongetwijfeld is een groot deel van het probleem hun academische vasthoudendheid aan het gezichtspunt – dat zij weigeren te wijzigen –, namelijk dat zonde lijden teweegbrengt en omgekeerd dat lijden bewijst dat er zonde is.

Een belangrijke les die uit dit boek geleerd moet worden, is dat hulpverleners, zij die herderlijke zorg verlenen, niet in een ivoren toren moeten zitten. Zij moeten kunnen luisteren, betrokken raken en respect hebben voor de oprechtheid van de persoonlijkheid van de persoon die ze proberen te helpen. Tevens moeten ze altijd in gedachten houden dat het mogelijk is dat ze geen volledig inzicht hebben in de aard van het probleem. Ook hier geldt dat ons inzicht beperkt is en dat ons kennen ten dele en daardoor onvolkomen is (1Ko 13:9).

Bildad verwijt Job

Bildad, de Suhiet – waarschijnlijk een nakomeling van Suah, een zoon van Abraham (Gn 25:1-2) – neemt het woord om Job te antwoorden (Jb 8:1). Hij gaat van dezelfde grondgedachte uit als Elifaz, alleen is zijn toon harder en scherper. Elifaz begint vragend (Jb 4:2), maar Bildad stelt zich direct veroordelend op (Jb 8:2). Hij zet vol in op wat Job Elifaz heeft geantwoord en wil hem direct de mond snoeren. Job ervaart God als tegenstander en Bildad wil de rechtvaardigheid van God verdedigen. Misschien is dat dan ook de reden van zijn felheid en scherpe toon.

Hoelang is Job van plan zulke onzin te blijven verkondigen? Laat hij daar maar eens direct mee ophouden. Jobs woorden stellen ook nog eens helemaal niets voor. Hij heeft geklaagd dat de drie vrienden zijn woorden als wind, dat wil zeggen als niets betekenend achten (Jb 6:26). Bildad kaatst de bal terug. Hij versterkt Jobs beoordeling en noemt Jobs woorden nu “een geweldige [storm]wind”. Daarmee zegt hij dat de woorden van Job niet alleen niets, “wind”, zijn, maar dat ze ook nog eens opgeblazen, “geweldig”, zijn (vgl. Jb 15:2). Bildad beoordeelt het noodgeroep van Job als, wat wij zouden zeggen, ‘veel geschreeuw, maar weinig wol’.

Copyright information for DutKingComments