Job 9:2

Inleiding

Bildad heeft in het vorige hoofdstuk op grond van de overlevering van de vaderen betoogd dat Gods regering eenvoudig gebaseerd is op de wet van oorzaak en gevolg, van zaaien en maaien, van zondigen en vergelding. Job reageert hierop, waarbij hij zijn machteloosheid laat zien tegenover een God Die hij tot zijn verdriet als tegenstander moet ervaren, terwijl hij er eigenlijk naar verlangt om Hem te dienen.

Tegen God kan niemand op

Het antwoord van Job aan Bildad wordt ingeluid met de zin die ook het antwoord aan Elifaz inluidde: “Maar Job antwoordde en zei:” (Jb 9:1; Jb 6:1). Job is niet overtuigd door wat Bildad heeft gezegd. Hij is een totaal andere mening toegedaan.

Er klinkt een intense bitterheid in de eerste woorden van zijn antwoord. Ogenschijnlijk is hij het eens met Bildad als hij zegt “het is waar …” (Jb 9:2). Maar het is een instemming waarin ironie doorklinkt. Job zegt als het ware: ‘Natuurlijk, beste Bildad, jij trapt een open deur in.’ Job weet ook wel dat het zo is dat er geen “sterveling rechtvaardig” kan zijn voor God. Hij onderstreept dat hij als sterveling geen enkele kans maakt om voor God te kunnen bestaan. Hij stelt zijn vraag met de ingebouwde zekerheid dat het onmogelijk is. Het Goddelijke antwoord op zijn vraag wordt pas, maar dan ook volledig, in het Nieuwe Testament gegeven. Paulus’ brief aan de Romeinen is helemaal aan dat antwoord gewijd.

De woorden van Job komen niet voort uit een overgegeven wil, uit vertrouwen op de goedheid van God. Er gaat de hardheid van wanhoop in schuil. Macht is recht. God heeft de macht aan Zijn kant en daarom heeft Hij altijd gelijk. Wie kan zich tegen Hem verzetten? Hij kan iedereen ter verantwoording roepen en niemand zal zich voor Hem kunnen verantwoorden (Jb 9:3). Als God de sterveling uit de duizend aanklachten die er tegen hem zijn, slechts één voorhoudt, weet hij daar niets op te antwoorden. De mens heeft geen enkel verweer op de talloze zonden die hij heeft begaan, in woorden, in daden en in gedachten.

Niemand ontkomt aan Zijn beoordeling. God is “wijs van hart en sterk van kracht” (Jb 9:4). Wijsheid en kracht vormen een zeldzame combinatie, die alleen bij God gevonden wordt, niet bij enig mens. Een mens kan wijs zijn, maar het ontbreekt hem aan kracht om zijn wijsheid in daden om te zetten. Een mens kan ook sterk zijn, maar het ontbreekt hem aan wijsheid om daar op de goede manier gebruik van te maken. Hoe wijs of sterk je ook bent, tegen God kun je niet op.

Wie zich tegen de alleen wijze en almachtige God verhardt, kan onmogelijk vrede in zijn hart hebben en in vrede met anderen leven. God is zo wijs en machtig, dat een succesvolle opstand tegen Hem onmogelijk is. De ware wijsheid van de mens en tevens zijn plicht is dat hij zich aan God overgeeft. Dan zal hij vrede hebben.

Als een zondaar zijn zonden belijdt en gelooft in de Heer Jezus, wordt hij gerechtvaardigd en krijgt hij vrede met God (Rm 5:1). Als de gelovige zich toevertrouwt aan God, hoeveel moeilijkheden hij ook ondervindt, krijgt hij de vrede van God in zijn hart (Fp 4:6-7). De Heer Jezus kende die volmaakte vrede, omdat Hij volkomen op God vertrouwde (vgl. Js 26:3-4).

Copyright information for DutKingComments